VVV beschouwend Flashcards

1
Q

Waarbij zie je vooral eosinofiele granulocyten

A

bij parasitaire infecties, allergische reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarbij zie je vooral neutrofiele granulocyten

A

bacterieen en schimmels
starten innate immunity op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarbij zie je vooral lymfocyten

A

virale infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat doe je bij pten met die chemo hebben gehad en zich nu presenteren met neutropene koorts

A

opnemen, breedspectrum IV AB, ook bij niet klinisch ziek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Aan welke patienten moet je denken bij koorts gepaard met lymfopenie

A

HIV/aids patienten, en transplantatie patienten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar kan een verhoogde ASAT of ALAT op wijzen

A

parenchymateuze leverproblemen zoals hepatitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke twee stoffen zeggen het meeste over de functie van de lever

A

albumine en bilirubine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Indien verdenking op bij CWK trauma, wat moet je nooit doen

A

chin lift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe zijn de HF, CO, SVR en CVD bij hypovolemische shock

A

HF +
CO -
SVR +
CVD -

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe zijn de HF, CO, SVR en CVD bij distributieve shock

A

HF +
CO =/+
SVR -
CVD -

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe zijn de HF, CO, SVR en CVD bij cardiogene shock

A

HF +
CO -
SVR +
CVD +

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe zijn de HF, CO, SVR en CVD bij obstructieve shock

A

HF +
CO -
SVR +
CVD +

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat kan leiden tot een hypovolemische shock

A

grote bloeding of dehydratie door brandwonen/braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat kan leiden tot een distributieve shock

A

anafylactische shock, SIRS, neurogene shock

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat kan leiden tot een cardiogene shock

A

myopatisch (infarct, ischemisch), mechanisch (kleplijden), aritmie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat kan leiden tot een obstructieve shock

A

tamponade, spanningspneumothorax, grote longembolie, constrictieve pericarditis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welk vat bekijk je voor de CVD

A

Vena jugularis externa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe behandel je een hypovolemische shock

A

resuscitatie: vullen
bloeding: transfusie, coagulatie en lokale hemostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe behandel je een distributieve shock

A

AB, vullen, vasopressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe behandel je een cardiogene shock

A

cardioversie / pacemaker
ACS behandeling: medicamenteus, minimaal invasief PCI, chirurgisch (CABG)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hoe behandel je een obstructieve hsock

A

desobstructie middels anticoangulantia, trombolyse en drainage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn behandelbare oorzaken van hartstilstand

A

hypoxemie
hypovolemie
hypo/hypertermie
hypo/hyperkalimie
tensie (spannings pneu)
tamponade
toxines
thrombo emobolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke symptomen treden op bij een ketoacidose

A

misselijkheid, braken, hoofdpijn en dorst, kussmaul ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de functie van glucoagon

A

het verhoogd de bloedsuikerspiegel door glycogeen om te zetten in glucose (glycolyse)
stimuleert ook lipolyse en proteolyse ter ondersteuning van gluconeogenese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Hoe bereken je de anion gap
NA - (Cl + HCO3-)
26
Wanneer zal de anion gap verhoogd zijn
bij aanwezigheid van meer organische zuren: lactaat acidose of diabetische ketoacidose
27
Wat zijn risicofacotren voor het ontstaan van DM 2
adipositas familaire belasting leeftijd
28
Hoe bereken je de osmolaliteit
2x Na + glucose
29
Hoe kan je natrium corrigeren voor glucose
gecorrigeerd Na = gemeten Na + glucose/3
30
Wat houdt een FEna <1% in bij patienten met acute nierschade
hypovolemie
31
wat houdt een FEna >2% in bij patienten met acute nierschade
acute tubulus necrose
32
Hoe behandel je hypertensie (1e keus) en wat is je streefwaarde
Starten met een ACE remmer of ARB Streef naar RR <130/80
33
Hoe behandel je dysplipidemie en wat is je streefwaarde
statine LDL <2.5
34
Hoe behandel je microalbuminurie en wat is je streefwaarde
ACE remmer / ARB geen microalbuminurie
35
Wat zijn redenen voor opname bij DM II
ernstige hyperglycemie ernstige dehydratie, hemodynamisch instabiel ernstige nierinsufficientie sufheid
36
Welke stappen zijn er in de behandeling van DM II bij iemand met normaal cardiovasculair risico
leefstijl metformine SU derivaat insuloine (NPH) danwel GLP1 of DPP4 remmer intensiveer insulinetherapie danwel GLP 1 RA of DPP4 remmer
37
Wat zijn microscopsiche complicaties van Diabetes
retinopathie, nefropathie, neuropathie
38
Wat zijn macroscopische complicaties van diabetes
atherosclerose
39
Indien iemand gewicht verliest wat moet je aanpassen aan de insuline
minder spuiten
40
wat zijn tekenen van hypoglycemie
bleek tremor transpireren verlaagd bewustzijn
41
Welke cellen maken insuline
betacellen
42
welke cellen maken glucagon
alfacellen
43
Welke patienten verwacht je bij MODY
monogenetische autosomaal dominante ziekte die vaak bij pt onder de 25 gediagnostiseerd word | MODY = maturity onset diabetes of the young
44
Wanneer stel je diagnose DM
Nuchter >7 Random >11
45
Welke effecten heeft metformine
remming gluconeogenese remming glycogenolse verhoging intracellulair glucosegebruik
46
Welke stappen zijn er in de behandeling van DM II bij iemand met verhoogd cardiovasculair risico
SGLT 2 remmer metformine GLP 1 RA Insuline
47
wanneer spreek je van een hypoglycemie
glucose < 3,0
48
Wat zijn uitlokkende factoren voor een diabetische ketoacidose
nieuw ontstane diabetes therapie ontrouw infectie
49
Hoe behandel je een ketoacidose
Vocht: 1 liter NaCL in het eerste uur, daarna 3 uur 250 ml en daarna 150 tot herstel Bij K <5.5 kalium toevoegen starten IV pomp met insuline (novorapid) indien Ph <6.9 starten bicarbonaatsuppletie
50
e. faecalis s. pyogenes s. aureus s. pneumoniae
Gram positieve kokken
51
c. difficile listeria
gram positieve staven
52
n. meningitidis n. gonorrhoae neisseriae spp
gram negatieve kokken
53
e. coli enterobacter cloacae klebsiella pneumoniae haemophilis influenzae pseudomonas aeruginosa
gram negatieve staven
54
Wat zijn de meest voorkomende verwekkers van pneumonie in NL
s. pneumoniae (gram + kok in ketens) haemophilis influenzae (gram - kok)
55
wat zijn de meest voorkomende verwekkers van een UWI in NL
e. coli (gram + staaf) klebsiella pneumoniae (gram - staaf) enterococcus faecalis
56
wat zijn de meest voorkomende verwekkers van cellulitis/erysipelas
s. aureus streptokokken
57
QSOFA
voor sepsis, bij 2 of meer sepis. 1. AH >22/min 2. veranderd bewustzijn 3. systolische BP <100
58
Hoe behandel je pyelonefritis
ciprofloxacine 500 mg 2dd gedurende 14 dagen advies: vermijd melkproducten
59
Fagets sign
relatieve bradycardie: - pols lager dan verwacht bij lichaamstemperatuur - normaal stijgt de polsfrequentie met 8 slagen/min per graad celcius hoger
60
Welke labuistlagen verwacht je bij pre-renale oorzaken van NI
geconcentreerde urine laag urine natrium (FeNa)
61
waardoor ontstaat een hypotone hyponatrimie
door verlaagde serumosmolaliteit | teveel drinken
62
Waardoor ontstaat een isotone hyponatrimie
als de osmolaliteit niet veranderd is, bijv. door een pseudohypoNa, als er juist sterk verhoogde eiwitten en lipiden zijn
63
waardoor ontstaat een hypertone natrimie
door een verhoogde osmolaliteit dan vaak een positieve osmol gap, oorzaak vaak ook hyperglykemie
64
oorzaken van een hypotone hyponatrimie
diuretica, NI, diarree, SIADH, hypothyreoidie, braken
65
diuretica, NI, diarree, SIADH, hypothyreoidie, braken
bij krachtsporters
66
waar duid een verlaagde ureum/kreat ratio op
op prerenale nierinsufficientie
67
waar kan een verhoogde ureum/kreat ratio op duiden
GI bloeding
68
Wat is het verschil tussen exsudaat en transudaat vocht
Je maakt bij vocht altijd het onderscheid tussen exsudaat en transsudaat. **exsudaat** = veroorzaakt door veel eiwitten. In je dd staat: infectie, maligniteit, ontsteking. Je verwacht een hoge LDH in het vocht (>60% van serum LDH en veel eiwitten). **transsudaat** = extra vocht door verhoogde osmotische druk. In dd staat: hartfalen, atelectase, cirrose etc. Je prikt mee in het vocht: LDH, glucose en albumine. Glucose laag in vocht betekent bacterie aanwezig (denk aan lumbaalpunctie waarbij de bacterie glucose verbruikt).
69
oorzaken hyponatrimie
**Diarree, braken**, diuretica, **SIADH, **hartfalen, nefrotisch syndroom, weinig intake, polydipsie
70
oorzaken hypokalimie
**Diarree, braken**, zweten, diuretica, hypomagnesium
71
oorzaken hypocalcimie
nierinsufficientie, hypomagnesiemie, hypoparathyreoidie, vitamine D tekort, malabsorptie
72
oorzaken hypofosfatemie
medicatie, alkalose, refeedingssyndroom, hyperparathyreoidie, vitamine D tekort, alcoholisme, diarree
73
oorzaken hypomagnesimie
medicatie, diarree, te weinig inname, alcoholisme, malabsorptie
74
oorzaken hypernatrimie
**diabetes insipidus**, diuretica, vochtverlies
75
oorzaken hyperkalimie
celverval, diuretica, **acidose**, nierinsufficientie
76
oorzaken hypercalcimie
medicatie, **hyperparathyreoidie, maligniteit, vitamine D overschot**, sarcoidose
77
Wat voor medicatie is DAPA
DAPA is een **SGLT2 remmer.** Het zorgt dat er meer glucose in de urine komt doordat de terugresoprtie wordt verminderd. Het wordt niet alleen voor DM gebruikt! Cave is dat mensen die DAPA gebruiken postieve urine lijken te hebben voor DM (door hoge glucose in urine), maar dit dus niet hebben vaak.
78
Wat is een belangrijk gevolg van (veel) te hoge leukocyten
door *hyperviscositeit *van het bloed treed **trombusvorming** op.
79
Oorzaken van microcytaire anemie | MCV <80
ijzergebrek hemoglobinopathie thalassemie chronische ziekte
80
oorzaken normocytaire anemie | MCV 80-100
acuut bloedverlies nierziektes (EPO) hemolyse chronische ziekte beenmberg aandoeningen endocriene ziektes
81
oorzaken macrocytaire aandoeningen | MCV>100
foliumzuurdeficientie B12 deficientie hypothyreoidie medicatie alcoholmisbruik
82
pernicieuze anemie
anemie tgv vitamine B12
83
anemie met: laag MCV verhoogd feritinnine normale ijzersaturatie
chronische ziekte of medicamenteus
84
hemolytische anemie
Laag Hb hoge reticulocyten hoog LDH hoog bili laag hapto
85
hoe behandel je een anemie o.b.v. ijzerdeficientie
ferrofumaraat 3dd200mg
86
Leg het bloedgroepsysteem uit
87
Wat betekent een laag C peptide bij DM
Dat het om een type 1 dm gaat
88
Hoe behandel je type 2 DM
Metformine Su derivaten Ddp2 remmer of glp1 agonist Sglt2 remmer Met SUiker Denk je Slecht
89
DKA (diabetische ketoacidose)
Hyperglycemie gepaard met metabole ontregeling (acidose) en ketonzuren Heeft een acuut beloop met klachten van misselijkheid, braken etc. Behandelen met infuus, kalium en insuline
90
HHS
Hyperglycemisch hyperosmolair syndroom Klachten ontstaan over dagen gepaard met dehydratie en ernstigehyperglycemie
91
Functie schildklierhormoon
Stofwisseling verhogen Bruin vet activatie Verhoogde hartslag Groei botten stimuleren
92
Symptomen hyperthyreoidie
Zweten Dunner Gewichtsverlies Tremor Tachycardie
93
Lab bij een hyperthyreoidie
Primaire hypothyreoidie TSH laag, t4 hoog Secundair TSH hoog, T4 hoog
94
Schildkliercyclus
TRH in hypothalamus —> TSH hypofyse —> T4 en T3
95
Behandeling hyperthyreoidie
Thiamazol (thyreostatica) Radioactief jodium Thyreoidectomie
96
Trias van graves
Struma Tachycardie Exofthalmus
97
Ziekte van graves
AI waarbij TSI antistoffen zorgen voor constante stimulatie van de TSH receptor. Leidt tot hyperthyreoidie
98
Hashimoto
Hypothyreoidie veroorzaakt door TPO antistoffen Behandeling middels levothyroxine
99
Cretinisme
Te weinig schildklierhormoon tijdens de ontwikkeling leidend tot dwerggroei, mentale retardatie, respiratoire insufficiëntie. O; jodiumtekort, stoornis schildklier Aan te tonen middels hielprik; tsh hoog, t4 laag (primair probleem) Behandeling middels tyroxine
100
Hyperparathyreoidie
Bijschildklier maakt PTH aan, PTH zorgt voor hoger calcium en lager fosfaat. Oorzaken; vit D deficientie (sec), adenoom S; polydipsie, polyurie, spierzwakte, vermoeidheid, fracturen, hypertensie, bradycardie, obstipatie B; bifosfonaten en vullen
101
Hypoparathyreoidie
Tekort aan PTH wat leidt tot tekort aan Ca en verhoogd fosfaat O; mg deficientie, bijschildklierresectie S/ tintelingen, tandproblemen, droge huid, parkisonisme, myopathie, B/ ca en vit d geven
102
Cushing
teveel aan cortisol door een ACTH producerende hypofysetumor s/ striae, adipositas, hirsutisme, moonface, DM
103
Ziekte van conn
bijnierschorsadenoom die zorgt voro teveel aldosteron productie s/ hypokalimie, spierzwakte, hypernatriemie, myopathie, verhoogde RR
104
feochromocytoom
tumor van bijniermerg waardoor teveel adrenaline en noradrenaline gemaakt wordt s/ aanvalsgewijze klachten, hoofdpijn, transpireren, palpaties, POB, misselijkheid, verhoogde pols b/ alfablokker gevolgd door betablokker, chirurgie
105
ziekte van addison
primaire bijnierschorsinsufficientie s/ tekort aan cortisol en aldosteron (hyperkaliemie, hyponatriemie, lage bloedglucose, hypotensie, bruine verkleuring huid)
106
liddle syndroom
pseudo aldosteronisme: zeldzame erfelijke vorm van hypertensie welk begint op jonge leeftijd (<35) en leidt tot laag aldosteron b/ amloride/triamtereen
107
diabetes insipidus
er is een tekort aan ADH, hierdoor dump je dus water via de urine. Gevolg is een hypernatriemie, hoofdpijn, polyurie, polydipsie diagnose middels een dorstproef. behandleing via desmopressine of een thiazide diuretica.
108
Acromegalie
tumor op de hypofyse welk zorgt voor tevele aan GH s/ hoekige kaak, grote oren/handen etc, zichtproblemen, artralgie, neuropathie, DM, hypertensie, tumoren D/ GH test B/ GH antagonist, dopamine-agonist, somatostatineanaloog
109
verwekkers pneumonie
pneumokokken h. influenzae mucoplasma pneumonaie
110
HAP verwekker
entrobaceriaecea aeruginosa
111
AB bij UWI
nitrofurantoine fosfomicine (niet bij man) trimethoprim
112
verwekkers bij hondenbeet
clostridium tetani rabies staphylococcuen pasteurella multocida capnocytophaa canimorsus
113
verwekkers bij kattenbeet
bartonella henselae = kattenkrabziekte
114
refeeding syndroom
Ontstaan van metabole veranderingen en elektrolytstoornissen na het snel herstarten van voeding na een periode met langdurig inadequate inname of verlies van voedingsstoffen
115
Hemorroïden (aambeien)
Uitzakkingen van de plexus haemorrhoidalisvsuperior (inwendige hemorroïden) of inferior (uitwendig) behandelen met vezelrijjke voeding en eventueel rubberbandligatie
116
Primaire scleroserende cholangitis
Progressieve chronische inflammatoire aandoening van de falwegen met stricturen en dilataties. zowel in grote als in kleine galwegen vernauwingen p-ANCA, kan leiden tot Vit D tekort. b/ stentplaatsing en ursodesoxycholzuur voor remming leverschade
117
Mogelijke complicaties PBC en PSC | Primaire biliaire/scleroserende cholangitis
Levercirrose, HCC, osteoporose en vitaminietekorten (ADEK)
118
Auto-immuun hepatitis | AIH
progressieve chronische inflammatoire leverziekte waarbij leverschade ontstaat. B: corticosteroiden icm immunosuppresiva (mycofenolaatmofetil), eventueel transplantatie
119
hemochromatose
overmaat aan ijzer door niet gereguleerde bovenmatige ijzerabsorptie uit de darm en onvermogen om dit ijzer kwijt te raken. Kan leiden tot orgaanschade. komt door mutatie in **HFE gen** waardoor **minder** **hepcidine** wordt aangemaakt A: vermoeid, spier en gewrichtspijn, impotentie, hyperpigmentatie, oedeem AO: MRI lever met ijzerbepaling, eventueel biopt voor vaststellen schade B: leefstijladvies, deferoxamine en hepa B vaccinatie
120
hepatitis A
fecaal orale transmissie icubatatietijd 2-6 weken geen behandeling, self limiting
121
Hepatitis B
hematogene transmissie incubatietijd 1-6 maanden behandeling voor specifieke groepen: nucleoside
122
hepatitis C
hematogene transmissie incubatietijd 15-150 dagen behandeling DAA
123
hepatitis D
hematogene transmisssie incubatietijd 1-2 maanden, alleen icm hepa B
124
hepatitis E
fecaal orale transmissie incubatietijd 2-8 weken
125
Ziekte van Wilson
erfelijke aandoening die wordt gekenmerkt door verstoorde excretie van **koper.** LO: kayser fleischer ringen. B: penicillamine
126
Cholecystolithiasis
galstenen gelokaliseerd in de galblaas B: analgetica, spasmolytica (indien koliekpijn) en eventueel laparoscopische cholecystectomie bij recidief
127
choledocholithiasis
galstenen gelokaliseerd in de d. choledocus (common bile duct). behandeling met ERCP
128
risicofactoren cholelithiasis
Fat, Female, Fertile, Forty, Fair (kaukasisch)
129
acute pancreatitis
acute ontsteking van de pancreas. Diagnose adhv de atlantacriteria acute pijn in epigastrio welrk uit kan stralen naar de rug, bewegingsdrang. B: ringerlactaat, eventueel anti-emetica. inprincipe geen AB (meropenem) tenzij het necrotiserend wordt.
130
oorzaken acute pancreatitis
GET SMASHID Gallstones, Ethanol, Trauma, Steroids, Mumps, Autoimmune, Scorpion sting, hyperlipidemie, idiopathic, drugs.
131
syndroom van Gilbert
verhoogd ongeconjugeerd bilirubine door tekort aan enzym. Erfelijk. b/ geen nodig
132
budd chiari syndroom
afvoerende bloedvaten van de lever zitten verstopt S/ ascites en leverfalen B/ diruretica en antistolling, operatie met shunt
133
vetoplosbare vitamines
ADEK cave: bij pancreatitis dus minder hiervan waardoor de bloedingsneiging (Vit K) verhoogd is
134
calprotectine
het CRP van de darm, komt vrij bij ontsteking in het darmstelsel
135
Anti-HBs
positief na vaccinatie tegen hepa B
136
Anti-HBc
ooit in contact geweest met hepa B
137
HBsAG/HBeAG
acuut hepa B infectie
138
DD rectaal bloedverlies
hoog: infectie, scheur (ulcus, varices, mallory weiss, dieulafoy) laag: infecteus, scheur (hemorrhoid, divertikel), kanker bloed: hemofilie
139
hoe onderscheid je anamnistisch gezien een ulcus ventriculi van een ulcus duodeni
ventriculi = vooral klachten bij lege maag duodeni = vooral klachten bij eten
140
multipel myeloom | ziekte v kahler
Woekering van plasmacellen in het beenmerg (b cellen) met nierinsuff. door neerslaan M proteine bence jones eiwitten en hypercalciemie in lab, proteinurie CRAB criteria: calcium, NI, anemie, botleasies
141
Anti-GBM nefritis | goodpasture
Anti-GBM antilichamen binden aan collageen type IV long en nierproblemen type II hypersensitiviteitsreactie crescent formatie in biopt. bilaterale hydronefrose op de echo b cellen onderdrukken met prednison en rituximab. vooral mannen tussen 5-40 jaar.
142
IgA nefropathie | ziekte van Berger
Mesangeale IgA deposities zorgen voor hematurie
143
TBMN
zorgt voor een nefrotisch syndroom in combinatie met hematurie doordat het basaalmembraan van vorm veranderd
144
Alport's
mutatie in IV collageen wat leidt tot gehoorverlies en hematurie X gebonden steroiden en cytostatica
145
TIN
onsteking in de tubuli, kan door medicatie of door AI. predison
146
ATN
acute tubulus necrose door periode met lage bloeddruk.
147
DM nefropathie
kan optreden na ongeveer 8 jaar DM, nefrotisch syndroom
148
FSGS
focale segmentale glomerulosclerose zorgt voor nefrotisch sndroom
149
minimal change
nefrotisch syndroom door eiwitstructuren tussen de podocyten die defect zijn. meestal oorzaak proteinurie bij kinderen behandelen met prednison
150
membraneuze nefropathie
auto-antistoffen (IgG4) tegen PLA2 zorgen voor nefrotisch syndroom anti-fosfolipase 2 in bloed b/ prednison en rituximab
151
SLE
Serositis, oral ulcers, artritis, photosensitivity, blood changes, renal involvement, malar rash, discoid rash, neurological signs. ANA en dsDNA full house staining | plaquenil behandeling
152
GPA granunulamatose met polyangiitis
nefritisch syndroom waarbij de neus vaak betrokken is. ANCA+, antiMPO
153
Oorzaken nefritis syndroom
IgA nefropathie, TBM, alport, vaculitis (lupus, heinoch schonlein), goodpasture
154
oorzaken nefrotisch syndroom
diabetes, FSGS, minimal change, membraneuze nefropathie, ziekte van kahler
155
Nefrotisch syndroom
sluipend beloop gepaard met veel oedeem, normale bloeddrukken, eiwitten in de urine en mogelijk lichte hematurie. Geen RBC casts en serum albumine is laag
156
Nefritisch syndroom
begint abrupt, verhoogde bloeddruk en CVD, voornamelijk hematurie soms wat proteinurie, RBC cast present, normale serum albumine
157
Hodgkin lymfoom
meestal >50 Reed sternbergcellen (B lymfocyt) mogelijke relatie EBV
158
Non hodgkin lymfoom
>60 meestal B lymfocyt Folliculair niet te genezen maar na chemo lang wegblijvend Mantelcellymfoom: R chop geven en rituximab diffuus: 50% geneest met chemo
159
ALL
bij kinderen veel chemo geven komt uit de B en T cellen (lymfoide lijn)
160
AML
veel leukocyten (witte bloedcellen) uit de myeloid lijn vooral blasten in diff. zichtbaar Verder is alles laag (Hb, trombocyten) chemo 2x en eventueel Allo stamcell transplantatie
161
CML
20-50 jarige, philadelphiachromosoom (BCR-ABL gen) b met imatinib
162
CLL
meest voorkomend bij volwassenen wait and see beleid, maar je kan rituximab met chemo en pred geven. TP53 slechte prognose
163
myelodysplastisch syndroom
bij oude mensen of na chemo kan overgaan in AML.
164
R-CHOP
rituximab
165
ITP
immuun trombocytopenie antistoffen tegen trombocyten waardoor een trombocytopenie ontstaat, kan leiden tot bloedingen. o is onbekend, kan bijv. ook bij zwangerschap of virusinfectie B met dexamethason of prednison eventueel rituximab
166
APS
antifosfolipenden syndroom verhoogde bloedstolling door antistoffen wat leidt tot stolsels B met clopidogrel of acenocoumarol/fenprocoumon
167
polycythemia vera
te hoog hematocriet gepaard met hoog Hb, door JAK2 mutatie
168
verhoging LDH AF verhoogd calcium verhoogd
denk aan botmetastase
169
oorzaken respiratoire acidose
copd, astma, longoedeem, pneumonie, hypoventilatie, opiaten, benzo's, encefalitis
170
oorzaken metabole acidose
verhoogd aniongap: Methanol, uremie, DKA, paraldehyde, infectie, lactaat, ethyleenglycerol, salicylaten normale aniongap: NI, diarree
171
oorzaken respiratoire alkalose
hyperventilatie, longembolie, anemie
172
oorzaken metabole alkalose
braken, diuretica, hypovolemie, PHA, syndroom v. burnett, PPI
173
oorzaken verhoogde osmol gap zonder metabole acidose
isopropanol mannitol ernstige hyperproteinemie ernstige hyperlipidemie diethylether
174
aniongap
Na-HCO3-Cl
175
osmol gap
gemeten osmol - (2xNa + NH3+glucose) normaal is <10
176
waar kan een verhoogde kreat-ureum mismatch op duiden
tractus GI bloeding
177
oorzaken hyperchloremie
bij laag HCO3- (metabole acidose en resp. alkalose) dehydratie PHA
178
oorzaken hypochloremie
braken, te weinig zoutinname, zweet, ascites, thiazidediuretica
179
Sjorgen
reumatische auto-immuunziekte waarbij vochtafscheidende klieren ontstoken raken. ANA positief en positieve shimmer test
180
sclerodermie (systemische sclerose)
ontstekingen en verhardingen van bindweefsel
181
Reumathoide artritis
chronische destructie van synoviale gewrichten, vooral MCP en PIP. last van ochtendstijfheid en symmetrische atralgieen. B/ methrotrexaat, NSAIDs
182
PMR | polymyalgia rheumatica
auto-immuun ziekte meestal bij vrouwen boven de 50 jaar. Spierpijn en stijfheid in de nek, schouders en bekken. B cel symptomen. B prednison en NSAIDs
183
reuscelartritis
geassocieerd met PMR, eenzijdige hoofdpijn met pijn in de kaken door ontstoken a. temporalis
184
SpA | ziekte van bechterew
chronische reumatische ontsteking van het bewegingsapparaat. pijn en stijfheid in nacht en ochtend, bamboo spine, mannen 15-45 jaar, HLA B27. B/NSAIDs en TNFa
185
quervain tendinitis
gezwollen pezen rond de duim, pijn aan binnenkant vna de pols die uitstraalt naar de arm. Zwelling zit aan de duimzijde van de pols. positieve **finkelsteintest**.
186
lokatie artrose
DIP
187
Jicht
MTP-1 gewricht is voorkeurslocatie, tophi, nierstenen, verhoogd urinezuur in bloed. B/ prednison en colchicine. ter preventie allopurinol bij meer dan 3 aanvallen per jaar
188
Behandeling ACS
1. ACE remmer (perindopril) 2. beta blokker (metroprolol) 3. statine 4. trombocytenaggregatieremmer (clopidogrel en ascal) 5. maagbescherming
189
trias van virchow
bij longembolie 1. stollingstoornis 2. hemodynamische veranderingen 3. endotheliale dysfunctie
190
Lab bij longembolie
verhoogde D dimeer
191
fasen bij een longembolie
1. respiratoire alkalose en hypocapnie 2. respiratoire acidose en hypercapnie 3. obstructieve shock 4. dreigende reanimatie
192
behandeling van longembolie
DOAC en eventueel tromblyse bij hemodynamisch instabiel. onderhoudsmedicatie: DOAC, LMWH of Vit K antagonist
193
YEARS criteria
1. klinische tekenen van longembolie 2. meest waarschijnlijk 3. hemoptoe
194
behandeling bij exarbatie COPD
systemische corticosteroiden voor 5-7 dagen
195
plasmodium falciparum
doodelijkste vorm van malaria
196
plasmodium vivax
vorm van malaria die alleen ziek maakt meestal terugkerende koortspieken om de 48 uur.
197
Dengue
koorts tot 41 graden met koude rillingen pijn achter de ogen, algehele malaise, blauwe plekken. kotm voor in azie, caribische eilanden en afrika. incubatietijd 3-14 dagen.
198
toxoplasmose
van kattenbak of werken in de tuin, lymfadenopathie met incubatietijd van 10-23 dgn. met name bij foetus gevaarlijk
199
listeria
eten van rauwe besmette ingredienten zoals melk, vleesproducten en sla. Geeft gastro enteritis maar bij zwangeren kan het leiden tot flinke koorts en problemen
200
shigella
seksueel overdraagbare ziekte, zorgt voor diarree, koorts en buikkrampen. Gaat vanzelf over met een incubatietijd van 1-3 dagen.
201
treponema pallidum | syfilis
koorts met een papulaire rash en lymfadenopathie. mucoseal contact kan het overdragen (ook oraal) spirocheten begint met een ulcer op genitalien, dan fever en rash en dan een gumma
202
cocaine, amfetamine, cafeine, theofylline
sympathicomimetische intoxicatie
203
symptomen sympathicomimetische intoxicatie
zweten, mydriasis, hypertensie, tachycardie, hyperthermie, insulten, hyperreflexie, paranoia/wanen **sympathisch = vluchten, alles gaat sneller**
204
antidotum sympathicomimetisch syndroom
benzodiazepines
205
sedatief hypnostisch (opiaten intox)
coma, ademdepressie, hypotensie, hypothermie, bradiecardie, miosis **alles gaat langzamer**
206
opiaten, benzodiazepines, alcohol, barbituraten
sedatief hypnostisch
207
antidotum benzos
flumazinil
208
antidotum opiaten
naloxon
209
cholinerg toxidroom
diarree, urineren, bradycardie, speekselvloed, tranenvloed, braken/bruikkrampen, miosis **alles is nat**
210
organofosfaten (pesticiden), zenuwgas, fysostigmine, paddenstoelen
cholinerg syndroom
211
antidotum cholinerg syndroom
atropine (allen op muscanerge receptoren), **obidoxim**
212
anticholinerg syndroom
hyperthermie, droge rode huid, urineretentie, verminderde darmgeluiden, tachycardie, delier, mydriasis, insulten
213
anithistaminica, antidepressiva, antipsychotica, atropine
anticholinerg syndroom
214
antidotum anticholinerg syndroom
fysotigmine
215
serotonerg syndroom
mydriasis, agitatie, diarree, tachycardie, clonus, hyperthermie, hyperreflexie
216
antidotum serotonerg syndroom
benzodiazepines
217
antidotum parasympathicomimetica
atropine
218
antidotum paracetamol
n acetylcysteine
219
antidotum methanol
ethanol
220
antidotum XTC
methyrgide
221
mydriasis
grote pupillen
222
myosis
kleine pupillen
223
Wernicke encephalopathie
ziekte van de hersenen door een ernstig tekort aan vitamine B1. Vaak bij alcholol problemen. encepahlopathie + nystagmus + ataxie behandelen met thiamine
224
refeeding syndroom
Bij plotsteling weer veel koolhydraten eten ontstaat een stijging van de insulinewaarde en daardoor verschuiving van fosfaat, kalium en magnesium naar het intracellulaire milieu, vochtretentie en een relatief tekort aan vitamine B1
225
liddle syndroom
zeldzame vorm van hypertensie die begint op jonge leeftijd <35, met laag kalium, laag renine, laag aldosteron. behandelen met tiamtereen/amloride