Fysiologie Flashcards
1
Q
Leg de harttonen uit
A
S1 is het begin van de systole; sluiten mitralis en sluiten tricuspidalis
S2 is het begin van de diastole; sluiten aorta en sluiten pulmonalis
2
Q
Fysiologisch kan je tijdens inspiratie een splijting horen in een harttoon. Welke harttoon is dit
A
S2
3
Q
Hoe bereken je de polsdruk
A
Polsdruk= SBD - DBD
4
Q
Wat staat er in je dd bij een verhoogde polsdruk
A
Atherosclerose van de aorta
Aortaklepinsufficientie
5
Q
Wat staat er in je dd bij een verlaagde polsdruk
A
Aortaklepstenose
Hartfalen
6
Q
Wat is pulsus paradoxus
A
Een bloeddrukdaling van meer dan 10 mmhg bij inspiratie.
Dit past bij een obstructieve hartziekte zoals een tamponade
7
Q
Hoe bereken je de MAP
A
(SBD + 2xDBD) / 3
8
Q
Indien de hartfrequentie omhoog gaat, wat gebeurt er met de diastole en systole
A
Diastole verkort
Systole blijft gelijk
9
Q
Leg de baroreflex uit bij een daling van de bloeddruk
A
Een daling in de bloeddruk leidt tot minder activatie van baroreceptoren. Hierdoor zal de cardiac output stijgen en perifere vasoconstrictie optreden. Doel hiervan is perfussie van vitale organen herstellen
10
Q
Teugvolume (TV)
A
Rustvolume dat max in en uitgeademd word
11
Q
Inspiratoir reservevolume (IRV)
A
Max volume dat kan worden ingeademd na rustinspiratie
12
Q
Expiratoir reserve volume (ERV)
A
Max volume dat kan worden uitgeademd na rustexpiratie
13
Q
Residueel volume (RV)
A
Volume dat in longen blijft na maximale expiratie
14
Q
Totale longcapaciteit (TLC)
A
TLC= RV + ERV + TV + IRV
15
Q
Vitale capaciteit (VC)
A
VC = ERV + TV + IRV
16
Q
Inspiratoire capaciteit (IC)
A
IC = TV + IRV
17
Q
Functionele residuele capaciteit (FRC)
A
FRC = RV + ERV
18
Q
Hoe werkt sympatische actievatie en parasympatische activatie in de longen
A
in de longen leidt parasympatische activiteit (rust) tot stimulatie van de muscarine receptoren. Dit leidt tot bronchoconstrictie
Bij sympatische activiteit (actie) worden de Beta 2 receptoren middels adrenaline en noradrenaline gestimuleerd, dit leidt tot vasodillatatie
19
Q
Wat is het doel van type 1 pneumocyten
A
diffusie van gassen
95% van het oppervlak bestaat uit type 1 pneumocyten
20
Q
Wat is het doel van type 2 pneumocyten
A
productie van surfactant
surfactant heeft als doel de oppervlaktespanning verlagen
21
Q
Leg uit hoe de V/Q is in de longtoppen en longbasis
A
Longtop: hoge V/Q
Longbasis: Lage V/Q
22
Q
Hoe is de compliantie van de long bij COPD
A
toegenomen compliantie
23
Q
Hoeveel is de gemiddelde GFR (glomerulaire filtratiesnelheid)
A
120 ml/min
24
Q
Hoe kan je de GFR vergroten
A
door dilatatie van het afferente (aanvoerende) arteriool in de nier
25
Hoe kan je de GFR verkleinen
door dilatatie van het efferente (Afvoerende) arteriool in de nier
26
Hoe zorgen NSAIDs voor verminderde nierfunctie
NSAID's remmen de productie van Angiotensine II.
In een normale situatie zorgt Ang II ervoor dat er efferente constrictie plaatsvind waardoor de GFR stijgt.
Door de remming van Ang II zal er dus meer vasodilatatie zijn van het efferente vat wat leidt tot een kleinere GFR.
27
Hoe zorgen ACE remmers ervoor dat de nierfunctie verminderd
ACE remmers remmen prostaglandines.
In een normale situatie zorgen prostaglandines voor vasodillatatie van het afferente vat.
In het geval van ACE remmers zal dus constrictie optreden van het aanvoerende vat wat leidt tot een lagere GFR
28
Wat is het doel van RAAS (Renine Angiotensine Aldosteronsysteem)
behouden van een normale bloeddruk. Het zal dus in werking treden als de bloeddruk teveel daalt
29
Leg uit hoe RAAS geactiveerd wordt
1. Verminderd aanbod van bloed aan afferente artiool leidt tot een lage GFR
2. Urine gaat langzamer door de tubuli, hierdoor kan meer Natrium worden geresorbeerd
3. de macula densa (gelegen in de distale tubulus) detecteerd een lage Na concentratie in de voorurine
4. granulaire cellen gaan renine afgeven
5. Renine activeerd angiotensinogeen tot angiotensine I
6. Angiotensine I wordt omgezet tot angiotensine II (door ACE)
7. Angiotensine zorgt voor vasoconstrictie en stimuleert de bijnierschors om aldosteron af te geven. (via AT1 receptor)
8. Aldosteron activeert Na/K uitwisselaars in het apicale membraan van epitheelcellen. Deze zorgen dat in de verzamelbuis meer Na (en dus water) wordt teruggewonnen, hierbij wordt kalium uitgescheiden
30
Kort samengevat, door welke twee mechanisme wordt door RAAS de bloeddruk hersteld
door perifere vasoconstrictie (door Ang II)
door zout en waterreabsorptie (door aldosteron)
31
Naast lage bloeddruk, door welke twee andere dingen kan RAAS geactiveerd worden
hyponatrimie
hyperkalimie
32
Waar moet je rekening mee houden indien je RAAS besluit te remmen (bijv. via RAAS remmende diuretica of ACE remmers)
dat de bloeddruk zal dalen
33
Wat kan een belangrijke bijwerking zijn van RAAS remmende diuretica (spironolacton/losartan)
hyperkalimie
34
Wat is een belangrijke bijwerking van ACE remmers (enalapril)
kriebelhoest
35
Indien een patient last krijgt van kriebelhoest bij het gebruik van enalapril, wat kan dan een vervangend medicijn zijn
directe angiotensine II receptorantagonisten, zoals losartan
36
Wat gebeurd er indien je je snijdt in een klein bloedvat?
1. primaire hemostase: vasoconstrictie en plaatjesactivatie
- trombocyten en bloedplaatjes worden geactiveerd. COX 1 activeert Tromboxaan A2 --> vasoconstrictie
- Actieve bloedplaatjes haken aan elkaar en vormen een plug. Ze haken aan elkaar door Glycoproteine 2b (Gp2b) receptoren. Middels vWF hechten de plaatjes aan de wand (middels collageen) van het bloedvat. vWF bindt via Gp1b receptor aan bloedcellen.
2. secundaire hemostase: activatie van intrinsieke of extrinsieke stollingscascade
- uiteindelijk zet trombine fibrinogeen om in fibrine wat de bloeding stelpt
3. fibrinolyse: plasminogeen wordt omgezet naar plasmine en lost het fibrinenetwerk uiteindelijk op.
37
Wat zijn antistollingsfactoren
Heparine --> remt trombine (Factor II)
Actief protiene C (APC) --> remt cofactor V
Tissue factor pathway inhibitor (TFPI) --> remt factor VII
38
Wat gaat er mis bij de stollingsziekte factor V leiden
cofactor V is zodanig gemuteerd dat APC er niet aan kan binden. Hierdoor zal V niet geremd worden waardoor er een trombofillie beeld ontstaat (teveel bloedplaatjes)
39
Hoeveel liter water bevat een volwassen lichaam ongeveer
40-50%
40
Hoe is water verdeeld over het lichaam
70% intracellulair
30% extracellulair --> interstitieel (25%), intravasculair (5%, ongeveer 3L)
41
Wat is het gevolg van het intravasculair toedienen van een hypertone vloeistof
Intravasculair = extracellulaire compartiment
Door de hogere hoeveelheid deeltjes in het extracellulaire compartiment zal water van de intracellulaire deel naar extraceullair gaan. Hierdoor krimpen cellen (kan leiden tot afsterven hersencellen)
42
Wat is het gevolg van het intravasculair toedienen van een hypotone vloeistof
dit leidt tot intreden van water in de cellen, water gaat dus weg uit de extracellulaire ruimte (de bloedvaten). Hierdoor zwellen de cellen. Dit kan leiden tot verhoogde intracraniele druk en dus afsterven hersencellen.
43
Wat is het gevolg van toedienen van isotone vloeistof intravasculair
het vocht zal grotendeels blijven hangen in de extracellulaire compartimenten.
44
Wat is een belangrijk verzamelpunt van de lymfe
ductus thoracicus. deze loopt prevertebraal in het mediastinum en mond uit in de v. subclavia sinistra
45
Leg uit hoe een actiepotentiaal in een zenuw werkt
1. NA influx leidt tot depolarisatie
2. K efflux (K treedt uit de cel)
3. repolarisatie
46
Leg uit hoe een actiepotentiaal in een gladde spiercel werkt
1. NA influx leidt tot depolarisatie
2. openen calciumkanalen
3. K efflux (K treedt uit de cel)
4. repolarisatie
47
wat bepaalt de intensiteit van een zenuwstimulus
de frequentie van actiepotentialen
48
Wat gebeurd er bij een verlaagde calciumconcentratie
de bijschildklieren zullen PTH afgeven
49
Via welk mechanisme verhoogd PTH de calciumplasmaconcentratie
stimulatie osteoclasten, verhogen renale calciumreabsorptie en vitamine D3 activatie
50
Wat gebeurd er bij een verhoogde calciumconcentratie
bde schildklier geeft calcitonine af
51
Via welk mechanisme verlaagd calcitonine de calciumconcentratie
remming osteoclasten, verlaging renale calciumreabsorptie en Vit D3 activatie
52
Middels welk membraameiwit vind transport van glucose plaats
GLUT-4 (te vinden op adipocyten en myocyten, opent alleen indien geactiveerd door insuline)
53
In welke cellen wordt insuline uitgescheiden
betacellen in de eilandjes van langerhans, veelal in de staart van de pancreas
54
Wat is de stimulus voor insuline afgifte
intreden van glucose in de betacel via GLUT2 membraaneiwitten --> stijging intracellulaire glucosespiegels --> Meer ATP beschikbaar --> ATP afhankelijke kalium kanalen in het membraan van betacel sluiten --> depolarisatie membraan --> Influx calcium --> exocytse insuline.
Samenvattend: DE BETACELLEN VAN DE PANCREAS KUNNEN MIDDELS GLUT-2 GLCUSOE OPNEMEN EN ZO INSULINE UITSCHEIDEN OM GLUCOSE OPNAME IN DE OVERIGE LICHAAMSCELLEN TE FACILITEREN VIA DE INSULINEAFHANKELIJKE GLUT-4 RECEPTOREN.
55
Hoe zorgt insuline ervoor dat de vetmassa toeneemt
Insuline activeert bij adipocten lipoproteine lipase, dit enzym splitst triglyceriden in glycerol en vetzuren zodat de vetzuren opgeslagen kunnen worden in de cel.
56
Welke organen nemen glucose op via insuline onafhankelijke glucose opname
Brain, red blood cells, intestine, cornea, kidney, liver.
BRICK-L
57
Hoe werkt het lipidenmetabolisme
1. Vetten worden in de dunne darm passief geabsorbeerd door enterocyten. Lipase is hiervoor nodig samen met galzuren (vormen micellen)
2. Chylomicronen worden gevormd en gevonden aan lacteals (lymfevaten)
3. Chylomicronen komen via de vena subclavia sinistra uit in het bloedvatenstelsel
4. de chylomicronen gaan naar de lever, deze maakt LDL deeltjes aan welk rijk zijn aan triglyceriden en cholesterol.
5. VLDL gaat naar doelwitweefsels waar ze middels lipase worden afgebroken. De vetzuren gaan de adipocyt in en het glycerol naar de lever voor gluconeogenese.
6. Het VLDL veranderd uiteindelijk in LDL, deze bevat weinig triglyceride en veel cholesterol.
58
Welke deeltjes maakt de lever aan om cholesterol uit het lichaam op te ruimen
HDL
59
Waar worden koolhydraten en ionen (Ca, Fe) voornamelijk opgenomen
duodenum
60
waar worden eiwitten en vetten voornamelijk opgenomen
jejunum
61
waar worden galzuren, Vit B12 en foliumzuur voornamelijk opgenomen
ileum
62
Hoe werkt de ijzeropname
Heemijzer komt uit vlees en kan direct opgenomen worden in de darmen
Nonheemijzer komt uit groente. In de maag afgebroken tot heemijzer door de lage pH en Vitamine C
63
Wat is een bijwerking van maagzuurremmers op de absorptie van ijzer
door een hogere pH kan de absorptie van ijzer verminderen
64
Hoe werkt de vitamine B12 opname (colbalamine)
B12 wordt in de maag gebonden aan IF en vervolgens opgenomen in het terminale ileum
65
Tot wat voor soort anemie kan B12 deficientie leiden
macrocytaire anemie
de lichamelijke opslag van B12 is voldoende voor 3-5 jaar!
66
wat is een pernicieuze anemie
een anemie door een tekort aan B12 t.g.v. een auto-immuun gastritis
67
Waarom geef je B12 inprincipe oraal
Hoge doseringen zorgen middels passieve diffusie, ook in afwezigheid van IF, voor voldoende opname. Injecties zijn enkel geindiceerd bij ernstige klinische symptomen, slikproblemen of lage therapietrouw
68
Hoe gaat de afbraak van koolhydraten
koolhydraten worden gesplitst door amylase waarna ze uiteindelijk als monosacchariden opgenomen kunnen worden.
Lactose (disaccharide) kan afgebroken worden tot monosacchariden middels de borstelzoom-enzymen (brush border). Deze bevat lactase welk lactose splitst in glucose en galactose.
69
Hoe gaat de afbraak van eiwitten
eiwitten zijn polypeptides. De chiefcellen van de maag maken pepsinogeen aan. In een zuur milieu wordt dit omgezet tot pepsine wat de eiwitten splitst tot aminozuren
70
hoe gaat de afbraak van vetten
triglyceride worden gesplitst tot vrije vetzuren. Dit gebeurd onder andere door lipase uit de pancreas
71
Waar worden galzuren gereabsorbeerd
in het distale ileum
72
Welke cellen maken testoseron aan
leydig cellen ( gestimuleerd door LH)
73
welke cellen ondersteunen de productie van spermacellen
sertolli cellen (gestimuleerd door FSH)
74
Tot wat groeit de buis van Wolff uit bij mannen
epididymes, prostaat, vesiculae seminales en vasa deferentes
