vraagstukken praktijk Flashcards

1
Q

uit welke vier fasen bestaat de menstruele cyclus

A

menstruele fase
proliferatieve/folliculaire fase
luteale fase
ischemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waar zorgt de negatieve feedback van oestradiol op FSH voor

A

dat er maar 1 follikel rijkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar zorgt de LH piek voor

A

dat de eisprong (ovulatie) plaats vind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

waar zorgt progesteron voor

A

dat het endometrium verandert in deciduaal endometrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

rond welke dag van de ovulatie is de LH piek meestal

A

14e dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar bestaat de combinatiepil uit

A

oestrogeen en progesteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn bijwerkingen van de anticonceptiepil

A

verhoogd thromobose risico, verhoogd HVZ risico en verhoogd mammacarcinoom risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

amenorroe

A

het niet optreden van periodiek menstrueel bloedverlies voor langer dan 6 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

primaire amenorroe

A

als vrouw van 16 nog geen menstruatie heeft gehad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oligomenorroe

A

periodiek vaginaal bloedverlies met een interval tussen vaginale bloedingen van <6 maanden maar meer dan 35 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

in welke fase is de LH concentratie het hoogst

A

ovulatoire fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

in welke fase is het progesteron het hoogst

A

luteale fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

in welke fase is de FSH het hoogst

A

folliculaire fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

rotterdam criteria

A

criteria voor PCOS vaststellen: oligurie, hyperandrogenisme of polyceysteuse ovaria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hyperandrogenisme tekenen

A

hirsutisme, acne of alopecia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ferrimen en gallway score

A

bepalen ernst hirsutisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe ontstaat PCOS

A

te weinig progesteron waardoor GnRH niet pulsitiel wordt afgegeven. hierdoor in folliculaire fase teveel LH tov FSH waardoor er te weinig oestradiol is voor een LH piek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoe houden PCOS en metabool syndroom verband met elkaar

A

Het extra testosteron wordt perifeer omgezet tot oestradiol in vetweefsel. Dit extra-ovulatoire oestradiol heeft invloed op de hypothalamus en hypofyse, en verstoort hiermee de regulaire cyclus.
Oestradiol stimuleert de productie van LH en remt de productie van FSH.
Insulineresistentie leidt tot een verlaagd SHBG, wat ertoe leidt dat meer testosteron wordt omgezet tot oestradiol.
Insuline stimuleert de androgeen synthese in Theca cellen (het werkt syndergetisch met LH).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

syndroom van ashermann

A

secundaire ammenorroe door verklevingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

testiculaire feminisatie

A

organen zijn ongevoellig voor androgenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

androgenitaal syndroom

A

X chromosomaal recessieve aandoening waarbij XY een uiterlijke vrouw wordt. Cortisol is laag en ACTH is hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

syndroom van kallman

A

GnRH deficientie gepaard met verminderd reukvermogen waardoor mensen niet in pubertijd komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

syndroom van myer rokitansky kuster

A

aplasie van de vagina en uterus, FSH en LH waardes wel normaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

WHO 1

A

hypo alles
hypothalamus –> stress, anorexia of tumor
hypofyse –> adenoom, iatrogeen, sheehan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

WHO 2

A

normo alles

PCOS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

WHO 3

A

hypergonadotroof, hypooestrogeen

ovariumsyndroom, climacterium praecox

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

op welke who status lijkt de overgang

A

who 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

ziekte v peyronie

A

verbindweefseling op het kapsel van het zwellichaam van de penis. hierdoor onstaat een scheefstaande penis die soms pijnlijk kan zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat is een contraindicatie voor PDE-5 remmers

A

MI <6 maanden terug. Bijwerkingen zijn duizeligheid, hoofdpijn, blozen en misselijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

erectio nocturna dolarosa (SRPE’s)

A

pijnlijke nachtelijke erecties tijdens de REM slaap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

epidydymitis

A

ontsteking van de testes, meestal bij adolescenten. Hierdoor zwelt de tunica vaginalis.
Behandeling is antibiotica voor 2-6 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

hydrocele

A

vocht in tunica vaginalis. Diafanoscopie is positief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

spermatocele

A

vocht tegen testis aan, door aneurysma van de ductus epididymis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

varicocele

A

spataders van de plexus pamipiniformis door klepinsufficientie van de v. spermatica. Klachten gaan weg in liggende houding en een positieve valsalva manouvre is aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

testis tumor

A

a-FP of B-HCG kunnen verhoogd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

prostaatcarcinoom

A

PSA kan verhoogd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

androcentrisme

A

man centraal als sociale maatstaaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

CYP3A4

A

verhoogd bij vrouwen, waardoor TCA en pammetjes verminderde werking hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

CYP2D6 en CYP1A2

A

verlaagd bij vrouwen waardoor SSRI’s en paracetamol beter werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

hoe is de lipofiele vetverdeling van medicatie bij vrouwen

A

deze is verhoogd waardoor de halfwaarde tijd langer is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

hoe worden de haren van de eigenprocessierups verwijderd

A

met plakband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

hoe worden jeukklachten van de eikenprocessierupst behandeld

A

met antihistaminica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

hoe groot is de kans dat een teek de borrelia bacterie bij zich draagt

A

10-45%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

hoeveel uur is de termijn dat een teek verwijderd kan worden zonder reele kans op besmetting

A

24 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

wat is de eerste manefestatie van een besmetting met borerelia

A

erythema migrans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

wat is de meest frequent optredende complicatie na besmetting met borrelia bacterie

A

chronische huidreactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

wanneer zijn AB bij een tekenbeet geindiceerd

A

als er een rode ring is ontstaan of als de teek >24 uur aanwezig is geweest en er klachten zijn

48
Q

wat voor AB wordt er gegeven bij tekenbeet

A

doxycycline

49
Q

syndroom van Achenbach

A

paroxismale vingerhematoom. Komt bij oudere vrouwen spontaan of bij minimaal truama voor. Soms is er pijn of een doof gevoel. Oorzaak onbekend. Gaat vanzelf weg

50
Q

naevus van unna / hemangioma cutis neonatorum

A

ooievaarsbeet; niet verhevene velk op voorhoofd en nek. Gaat binnen 5 jaar in regressie

51
Q

neavus flammeus

A

rode wijnvlek

52
Q

pedes plani

A

platvoet, maak onderschijd tussen contracte en soepele. Bij contracte blijft het gewelf altijd recht en is een doorverwijzing passend.
in alle gevallen: alleen bij klachten steunzolen geven

53
Q

granuloma pyogenicum

A

behandelen met shave excisie. Bloeding op top van de vinger. het is aan te raden om histologie te doen, kan maligne zijn. tijdens de zwangerschap komen dit soort zwellingen vaak voor op het tandvlees

54
Q

hoe behandel je rosacea

A

metronidazol crmee of azelainezuur. Bij ernstige vormen doxycycline.
puistjes in gelaat erger bij alcohol en zonlicht.

55
Q

hoe verwijder je een vishaakje

A

doordraai-afknip-methode

56
Q

hoe behandel je een pietermansteek

A

met warm water

57
Q

hoe behandel je een kwallenbeet

A

azijn

58
Q

hoe behandel je bevriezingsverschijnselen

A

warmwaterbater

59
Q

orf / ecthyma contagiosum

A

ziekte die door schapen en geiten overgedragen wordt. Behandeling betreft niets door. Uit zich door zweer op plek van bijten.

60
Q

waar moet je bij kinderen met purulent secreet uit de ogen aan denken

A

bacteriele infectie –> beleid betreft niets doen

61
Q

tendinitis meralgia paresthatica

A

n. femoralis lateralis cutaneus compressie wat tot neuropathie leidt. prikkelend en pijnlijk gevoel aan bovenbeen.

62
Q

hoe behandel je tendinitis meralgia paresthatica

A

bij 60% spontaan over.

anders steroiden injectie of als dat niet helpt een operatie

63
Q

wat kan je doen bij een kater hoofdpijn

A

NSAIDs

64
Q

wat zijn de twee belangrijkste indicaties voor verwijzing naar klinische geneticus als er weefselonderzoek is gedaan

A

darmkanker <40 jaar, ongeacht uitslag weefselonderzoek

darmkanker <70 bij afwijkende uitslag

65
Q

overdracht genitogenitaal (slijmvliescontact)
incubatietijd 14 dagen
vaak asymptomatisch
vrouwen: urethritis, cervicitis, contactbloedingen
mannen: uretrhitis

A

chlamydia trachomatis

66
Q

hoe toon je chlamydia aan

A

NAAT/PCR, vagina en bij mannen eerstestraals urine

67
Q

overdracht via direct slijmvliescontact

vrouwen: urethritis, cervicitis, geelgroene afscheiding
mannen: urethritis, purulent ecoulment, faryngitis, procititis

A

neisseria gonorrhoea

68
Q

hoe toon je gonorrhoea aan

A

NAAT/PCR, vaginaal en 1estraals

2e keus is een kweek

69
Q

overdracht vooral via seksueel contact
incubatietijd 10-19 dagen
pijnloze ulcus met lymfadenopathie gevolgd door algemene klachten en huidafwijking.

A

treponema pallidum (syfilis / lues)

70
Q

hoe toon je syfilis aan

A

via serologie + NAAT/PCR van ulcusmateriaal

71
Q

hoe vind de overdracht van hepatitis B plaats

A

via bloed, sperma en vaginaal vocht

72
Q

overdracht via bloed, sperma en vaginaal vocht

aspecifieke griepachtige klachten, gevolgd door asymptomatische fase.

A

HIV

73
Q

hoe toon je hiv aan

A

serologie

74
Q

vaak asymptomatische ziekte.

vrouw: jeuk, irritatie, geelgroene fluor, rode vaginawand en cervix met aardbeienaspect
man: zelden klachten, urethritis

A

trichomonas vaginalis

75
Q

hoe toon je trichomonas vaginalis aan

A

NAAT/PCR, fluorkweek of fysiologisch zoutpreparaat (vrouw)

NAAT/PCR van de urine of urethrauitstrijk

76
Q

overdracht vooral via seksueel contact
vaak asymptomatisch. anders prodromale fase met koorts, malaise en spierpijn gevolgd door jeuk, pijn, fluor, urethritis, balanitis.
na een week huid en slijmvliesafwijkingen met blaasjes gevuld met helder vocht.

A

herpes simplex type 1 en type 2

77
Q

hoe toon je herpes simplex aan

A

diagnose op basis van klinisch beeld

bij twijfel NAAT/PCR van ulcusmateriaal

78
Q

overdracht via seksueel contact of vingers/handdoeken

wratten met typische bloemkoolachtige structuur, rozerood tot grijswit

A

condylomata acuminata (genitale wratten)

79
Q

hoe toon je humaan papillomavirus aan

A

= condylomata acuminata

aandongen op klinisch beeld maar bij twijfel kan histologisch onderzoek gedaan worden

80
Q

overdracht via seksueel contact

jeuk, parasiet zichtbaar op schaamstreek

A

schaamluis (pthirus pubis)

81
Q

hoe toon je pthirus pubis aan

A

directe microscopie van de luis

82
Q

uitslagen lab bij acute hepatitis

A

ALAT>ASAT

83
Q

uitslagen lab bij chronische hepatitis

A

ALAT>ASAT, AF normaal, albumine kan negatief zijn

84
Q

uitslagen lab bij cirrose

A

ASAT>ALAT

albumine negatief

85
Q

uitslag lab bij galstuwing

A

AF en GGT hoger dan ASAT en ALAT

86
Q

uitslag lab bij alcholmisbruik

A

GGT en ASAT hoger dan ALAT (dus geen verhoging AF in tegenstelling tot bij galstuwing)

87
Q

uitslag lab bij pancreatitis

A

lipase en amylase verhoogd

88
Q

verhoogd ongeconjugeerd bilirubine

A

wijst op pre/intrahepatische oorzaken zoals hemolytische anemie, gilbert, cirrose, hepatitis

89
Q

verhoogd geconjugeerd bilirubine

A

post hepatische oorzaak; galsteen, tumor

90
Q

labuitslag bij HELLP

A

verhoogde ALAT, ASAT en bilirubine
verhoogde LDH
trombocytopenie
verlaagd haptoglobine

91
Q

labuistlag bij AFLP (acute fatty liver of pregnancy)

A

verhoogde ALAT, ASAT, witte bloedcellen, PT en aPTT

92
Q

leukocytose

A

teveel witte bloedcellen

93
Q

leukopenie

A

te weinig witte bloedcellen

94
Q

waar zie je neutrofiele bloedcellen vooral bij

A

bacteriele infecties

95
Q

waar zie je eosinofiele bloedcellen vooral bij

A

parasitaire infecties

96
Q

waar zie je lymfocyten vooral bij

A

virale infecties

97
Q

waar wijst een linksverschuiving op

A

een acute infectie, kenmerkt zich met meer staafvormige cellen (leukocyten)

98
Q

thromboycytose

A

teveel bloedplaatjes, wijst op ijzertekort, infectie, bloeding of leukemie

99
Q

thrombopenie

A

wijst op een tekort aan bloedplaatjes, vooral bij bloedingen of virale infecties

100
Q

waar wijst een teveel aan reticulocyten op

A

hemolytische anemie, sikkelcelanemie of HUS

101
Q

wat voor uitslagen zul je zien in lab bij een acute ontsteking

A

verhoogd ferritine, haptoglobine en hepcidine

verlaagd transferrine

102
Q

wat voor labuitslagen zul je zien bij ijzergebrek

A

verlaagd ferritine en hepcidine

verhoogd transferrine

103
Q

wat voor labuitslag zul je zien bij hemolyse

A

verlaagd haptoglobine, verhoogd bilirubine

104
Q

wat voor labuitslag zul je zien bij een Hb pathie

A

verhoogde reticulocyten

MCV <70

105
Q

waar moet je aan denken bij een macrocytaire anemie

A

B12 tekort, foliumzuurtekort of hypothyreoidie

106
Q

waar moet je aan denken bij een microcytaire anemie

A

ijzergebrek, chronische ziekte, hb pathie

107
Q

waar moet je aan denken bij een normocytaire anemie

A
hemolytische anemie
nierinsufficientie
multipele myeloom
acuut intern bloedverlies
ijzergebrek met b12 tekort
108
Q

wat meet je met de aPTT

A

de intrinsieke stolling: VIII (8), IX (9), XI (11), XII (12)

109
Q

wat meet je met de PT

A

de extrinsieke stolling: VII (7)

110
Q

wat zijn de vitamine K afhankelijke stollingsfactoren

A

10 9, 7, 2 (1972)

111
Q

wat zie je bij een vitamine K tekort in het lab

A

fors verlengde PT (indien aPTT ook verhoogd is het een zeer ernstig tekort)

112
Q

wanneer alarm bij kinderen

A

koorts bij pasgeborene
koorts zonder focus meer dan 3 dagen
pusoogjes onder de 2 weken
plots benauwd in kraambed (moeder)

113
Q

start met hoesten, rode ogen en koorts. Na enkele dagen uitslag met start op hoofd

A

mazelen

114
Q

milde koorts, spierpijn en verkouden. Felrode wanden en uitslag op strekzijde armen en benen.

A

erythema infectiosum (5e ziekte), meestal tussen de 5-15 jaar

115
Q

hoge koorts, verdwijnt na 3 dagen en dan komen overal vlekjes

A

exanthema sub. (6e ziekte), meestal <3 jaar

116
Q

koorts en na 2 dagen blaasjes en zweertjes op de handen, voeten en rondom de mond.

A

hand-voet-mond ziekte

117
Q

jeuk en bultjes/blaasjes/korstjes over de gehele huid, ook in de mond

A

waterpokken