microbiologie Flashcards

1
Q

Welke virussen zijn kwetsbaar voor zure omstandigheden

A

virussen met envelop
Zij verspreiden zich dus vaak via druppels of aerosolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de belangrijkste DNA virussen (6)

A

Herpes simplex virus
Varicella zoster virus
epstein barr virus
cytomegalovirus
humaan herpesvirus
hepatitis B virus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de belangrijkste RNA virussen (10)

A

Mazelenvirus
Influenzavirus A en B
denguevirus
zikavirus
westnijlvirus
hepatitis A en C
coronavirus
HIV
rotavirus
coxsackievirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar wordt mononucleosis infectiosa door veroorzaakt

A

Epstein Barr Virus (EBV)
mononucleosis infectiosa = ziekte van pfeiffer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar wordt mononucleosis infectiosa mee geassocieerd

A

burkitlymfoom, hodgkinlymfoom en nasofarynxcarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke ziekte veroorzaakt het varicella zoster virus

A

waterpokken (kinderen) en gordelroos/herpes zoster (volwassenen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar kan je het varicella zostervirus mee behandelen

A

aciclovir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is een complicatie van varicella zoster virus bij zwangere vrouwen

A

pneumonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar is het HSV 1 virus de belangrijkste verwekker van

A

koortslip (herpes labialis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Door welk HSV virus wordt de SOA herpes genitalis veroorzaakt

A

zowel HSV 1 als 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar is het HSV 2 virus berucht om

A

het veroorzaken van Herpes neonatorum bij neonaten; kan leiden tot meningitis of encephalitis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar kan je HSV mee behandelen

A

aciclovir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar wordt het grootste deel van de cercixcarcinomen door veroorzaakt

A

HPV (humaan papillomavirus) ; 99.7%
Type 16 en 18 veroorzaken hierbij 70% van de gevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Tegen welke typen HPV worden meisjes rond het 12e levensjaar gevaccineerd

A

HPV type 16 en type 18

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke type HPV veroorzaken condylomata acuminata (genitale wratten)

A

HPV type 6 en 11

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke hepatitisvormen hebben een relatief korte incubatietijd en worden niet chornisch

A

A en E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke hepatitisvormen hebben een incubatietijd van enkele weken tot maanden en kunnen chronisch worden

A

B en C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar worden hepatitis b en c mee geassocieerd

A

hepatocellulair carcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wanneer kan je hepatitis D oplopen

A

na recente besmetting met hepatitis B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke influenza soort kan zorgen voor een pandemie (wereld)

A

Influeza A door middel van antigene shift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke influenza soort kan zorgen voor een epidemie (land)

A

Influenza B door middel van antigene drift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke antivirale therapie kan helpen bij Influenza, mits genomen binnen 48 uur na ontstaan symptomen

A

Neuraminidaseremmers (oseltamivir, zanamivir)
M2 ionkanaalremmers (amantadine, rimantadine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waar bestaat de celwand van grampositieve bacterien uit

A

dikke laag peptidoglycaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke bacterieen hebben lipopolysacchariden (endotoxine)

A

gramnegatieve bacterien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waarom heeft het de voorkeur om bij een patient met septische shock in het acute stadium een bacteriostatisch antibioticum (zoals gentamicine) toe te dienen?

A

omdat hierdoor de celwand van met name de gramnegatieve bacterien intact zal blijven waardoor geen plotselinge stijging van toxische lipopolysacchariden zal plaatsvinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke kleuring moet je gebruiken voor mycobacterien

A

ziehl neelsenkleuring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

hoe kleuren de grampositieve en gramnegatieve bacterieen aan in het grampreparaat

A

gramPositieve kleuren Paarsblauw, gram negatieve kleuren rozerood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn de belangrijkste grampositieve bacterieen (3)

A
  1. staphylococcus aureus: grampositieve kok in tros
  2. streptoccocus pyogenes: grampositieve kok in keten
  3. streptococcus pneumoniae: grampositieve kok in duplo
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de belangrijkste gramnegatieve staven

A

escherichia coli, salmonella typhii, shigella spp., campylobacter jejuni en pseudomonas aeruginosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Beta lactamantibiotica

A

penicillinen, cefalosporinen, carbapenems

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

eiwitsyntheseremmers (AB groep)

A

marcoliden, tetracyclines, aminoglycosiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

nucleinezuursyntheseremmers (AB groep)

A

(fluor)chinolonen, nitrofuratoine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

anti-metabolieten (AB groep)

A

trimethoprim, sulfonamiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Sommige bacterien maken beta-lactamase aan, hierdoor wordt het beta lactamantibioticum afgebroken. Om dit te voorkomen kunnen andere geneesmiddelen toegedient worden. Welke zijn dit

A

Clavulaanzuur (icm amoxicilline)
of
tazobactam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Bij welke groep meldingsplichtige ziektes is er een gedwongen quarantaine

A

Groep A

Groep A: gedwongen quarantaine, isolatie, onderzoek, en meldingsplicht
Groep B1: isolatie, onderzoek, meldingsplicht
Groep B2: meldingsplicht en verbod beroepsuitoefening
Groep C: meldingsplicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Bij welke groep meldingsziektes moet je bij vermoeden al melding maken

A

Groep A

Groep A bij vermoeden, Groep B1-C pas bij bewezen ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn de belangrijkste ziektes bij de meldingsziektes groep A

A

COVID-19, SARS, Ebola, Pokken, Polio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de belangrijkste ziektes bij de meldingsziektes groep B1

A

Tuberculose, Pest, difterie, rabies, humane infectie met dierlijk influenza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn de belangrijkste ziektes bij de meldingsziektes groep B2

A

Cholera, hepatitis A,B,C , Kinkhoest, mazelen, rubella, STEC/EHEC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat zijn de belangrijkste ziektes bij de meldingsziektes groep C

A

Q-koorts, tetanus, malaria, dengue, westnijlvirus, zikavirus, gele koorts, haemophilis influenzae type b

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke inentingen krijgt een kind van 6-9 weken

A

DKTP
Haemophilis influenzae type B
Hepatitis B
Pneumokokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke inentingen krijgt een kind van 3 maanden

A

DKTP
Haemophilis influenzae type B
Hepatitis B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Weke inentingen krijgt een kind van 4 maanden

A

DKTP
Haemophilis influenzae type B
Hepatitis B
pneumokokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welke inentingen krijgt een kind van 11 maanden

A

DKTP
Haemophilis influenzae type B
Hepatitis B
pneumokokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Welke inentingen krijgt een kind van 14 maanden

A

Bof
mazelen
Rodehond
menigokokken

46
Q

welke inentingen krijgt een kind van 4 jaar

A

DKTP

47
Q

Welke inentingen krijgt een kind van 9 jaar

A

DTP
Bof
Mazelen
Rodehond

48
Q

Welke inentingen krijgt een meisje van 12/13 jaar

A

HPV

49
Q

Waar bestaat de DKTP vaccinatie uit

A

Difterie
kinkhoest
tetanus
polio

50
Q

Welke infecties behoren tot de bovenste luchtweginfecties (BLWI)

A

rhinitis, rhinosinusitis, laryngitis, faryngitis, epiglottitis en tonsillitis

51
Q

Welke infecties behoren tot de onderste luchtweginfecties (OLWI)

A

acute bronchitis, tracheitis en pneumonie

52
Q

In welke twee soorten wordt een pneumonie klinisch gezien onderverdeeld

A

community acquired pneumonie (CAP)
hospital acquired pneumonie (HAP, nosocomiaal)

53
Q

Wat zijn verwekkers van HAP (hospital acquired pneumonie)

A

gramnegatieve staven: e. coli, klebsiella mirabilis en s. aureus

54
Q

wat is de grooste verwekker van de CAP (community acquired pneumonie)

A

s. pneumoniae (=pneumokok)

55
Q

Wat is het empirische AB beleid bij een CAP

A
  1. amoxicilline
  2. doxycycline
56
Q

indien er veel contact met vee was, aan welke verwekker van pneumonie moet dan gedacht worden

A

coxiella burnetii (Q koorts)

57
Q

indien er last is van een kleine epidemie, aan welke verwekker van pneumonie moet dan gedacht worden

A

mycoplasma pneumoniae

58
Q

indien er veel contact met vogels en pluimvee was, aan welke verwekker van pneumonie moet dan gedacht worden

A

chlamydia psittaci

59
Q

indien iemand uit azie/india/afrika kwam, aan welke verwekker van pneumonie moet dan gedacht worden

A

mycobacterium tuberculosis

60
Q

indien iemand immuun-gecompromitteerd is, aan welke verwekker van pneumonie moet dan gedacht worden

A

pneumocystis jiroveci

61
Q

Wat zijn typische klachten bij een urineweginfectie

A

dysurie (pijn bij mictie)
pollakisurie (vaak kleine beetjes plassen)
strangurie (pijnlijke aandrang)
Urgency (plotselinge dringende aandrang)

62
Q

Cystitis

A

bacteriele blaasontsteking zonder tekenen van weefselinvasie

63
Q

pyelonephritis

A

bacteriele nierbekkenontsteking, met tekenen van weefselinvasie

64
Q

acute prostatitis

A

bacteriele infectie van de prostaat, met tekenen van weefselinvasie

65
Q

urethritis

A

ontsteking van de urethra, voornamelijk bij SOAs

66
Q

Is een nitriettest nuttig voor UWI

A

Een positieve nitriettest heeft een voldoende positief voorspellende waarde om AB te starten
een negatieve nitriettest geeft onvoldoende uitsluitsel

67
Q

Risicofactoren van UWI

A

vrouwelijk geslacht
verminderde blaaslediging
pten met verblijfskatheter
pten met verminderde weerstand (DM)

68
Q

Wat is een gecompliceerde UWI

A

Een UWI die verhoogd risico geeft op slecht beloop:
- bij zwangere vrouwen
- bij immuun gecompritteerde pten
- Bij tekenen van weefselinvasie en systemische symptomen (slagpijn in nierloge en koorts)

69
Q

Wat is de belangrijkste verwekker van een ongecompliceerde UWI

A

E. coli
andere verwekkers zijn proteus mirabilis, klebsiella pneumoniae

70
Q

Wat is de voorkeursvolgorde van AB bij een ongecompliceerde UWI

A
  1. Nitrofurantoine
  2. fosfomycine
  3. trimethoprim
71
Q

Wat zijn de AB mogelijkheden bij een gecompliceerde UWI

A

ciprofloxacine
amoxicilline-clavulaanzuur
ceftriaxon

72
Q

PID

A

Pelvic inflammatory disease; ontsteking van de kleine bekken meestal t.g.v. seksueel overdraagbare MO. Meestal chlamydia trachomatis en soms Neisseria gonorrhoea.

73
Q

Diagnostische criteria PID

A

niet acute pijn in de onderbuik
opdruk of slingerpijn bij vaginaal toucher
pijnlijke adnexen
infectieparameters (koorts, verhoogd BSE)

74
Q

Complicaties PID

A

pelveoperitonitis
tubo ovarieel abces
extra-uteriene zwangerschap en infertilitiet

75
Q

Chlamydia

A

O: chlamydia trachomatis
Vaak asymptomatisch, bij man soms urethritis of na anale seks proctitis

76
Q

Condylomata acuminata (genitale wratten)

A

O: humaan papillomavirus 6 en 11
wratten met bloemkoolstructuur
verdwijnt spontaan

77
Q

Gonorroe

A

O: N. gonorrhoeae
bij vrouw vaak asymptomatisch, bij man urethritis en pusachtige afscheiding

78
Q

Herpes genitalis

A

O: HSV 1 en 2
branderige blaasjes op de penis, vagina, anus of mond
verdwijnt meestal spontaan, hoog recidiefrisico en genezing niet mogelijk

79
Q

HIV/aids

A

Humaan immunodeficientievirus
Vroeg stadium: griepachtig met lymfadenopathie
laat: immuundeficientie
Behandeling met Highly active antiretroviral therapy

80
Q

Syfillis (Lues)

A

treponema pallidum
begint met een pijnlijke ulcus met lymfadenopathie
dan algemene kalchten: rode handpalmen en voetzolen
dan orgaanlues en gummata

81
Q

Wanneer spreek je van persisterende diarree

A

diarree langer dan 2 weken en korter dan 4 weken

82
Q

Wat zijn niet infectieuze oorzaken van diarree

A

ziekte van Crohn, colitis ulcerosa, metabole ziekten (hyperthyreoidie, DM), pancreasinsufficientie, laxantia abusus

83
Q

Norovirussen

A

leiden tot uitbraken van virale gastro-enteritis (bijv op cruiseschepen of buffets)

84
Q

rotavirus

A

vooral bij jonge kinderen en oudere met acute diarree, gaat gepaard met braken vaak

85
Q

Wat is de meest voorkomende bacteriele verwekker van waterige diarree in nederland

A

campylobacter jejuni

86
Q

Clostridium difficile

A

weinig voorkomende maar ernstige oorzaak van waterige diarree
RF:
hoge leeftijd
ernstige ziekte
maagzuurremming
ziekenhuisopname
complicatie: pseudomembraneuze colitis, toxisch megacolon, colonperforatie of sepsis

87
Q

dysenterie

A

waterige en bloederige diarree

88
Q

Shigella spp (dysenterie)

A

vooral dysenterie bij jonge kinderen en ouderen in verpleeghuizen

89
Q

EHEC/STEC

A

enige vorm van e. coli welk bloederige diarree kan veroorzaken. Kan leiden tot hemolytisch uremisch syndroom

90
Q

Hemolytisch uremisch syndroom (HUS)

A

kenmerkt zich door hemolytische anemie, trobocytopenie en acute nierinsufficientie. Komt door toxinen. Zie je soms bij dysenterie

91
Q

Giardia lamblia

A

geeft steatorroe, buikpijn en malabsorptie. Bij negatieve coeliake serologie dient dit uitgesloten te worden!

92
Q

Entamoeba histolytica

A

geeft bloederige diarree, meest voorkomende complicaties zijn leverabcessen, longabcessen en fisteling.

93
Q

Waar behandel je gardia lamblia en entamoeba histolytica mee

A

tinidazol of metronidazol

94
Q

Waar behandel je campylobacter, shigella of salmonella mee

A

azitromycine

95
Q

Welke diagnostische mogelijkheden zijn er voor vaststellen van h. pylori

A

C13 ademtest
monoklonale fecestest
gastroscopie met biopsie: gouden standaard

96
Q

Wat is de behandeling van h. pylori

A

tripple theraie:
protonpompremmer (omeprazol)
amoxicilline
claritromycine

97
Q

Hoe kan je virale en bacteriele meningitis van elkaar onderscheiden

A

Bacterieel:
Troebel aspect van de liquor, toename neutrofielen, toename eiwit en daling glucose

Viraal:
Helder aspect, toename lymfocyten, normaal eiwit en normaal glucose

98
Q

Wat is de meest voorkomende verwekker van meningitis bij volwassenen

A

Streptococcus pneumoniae = pneumokok (50%)
N. menigitidis = meningokok (25%)
Haemophilus influenzae (bij ongevaccineerde kinderen)
Listeria monocytogenes (bij immuungecompromitteerden (kind, zwangere, HIV) bevind zich in zuivelproducten

99
Q

Waaruit bestaat de behandeling bij menigitis

A

corticosteroiden (dexamethason)
hoge dosis AB

100
Q

Wat voor klinisch beeld is kenmerkend voor Guillain Barre syndroom

A

opstijgende paralyse welk bij de distale ledematen start en langzaam ook de proximale spieren verlamd na griepachtige infectie.
Areflexie
Sensoriek kan aangedaan dan wel intact zijn

het is een acute inflammatoire demyeliniserende polyneuropathie, 10% krijgt een recidief en 20% houdt langetermijn functieverlies over

101
Q

Hoe behandel je Guillain Barre syndroom

A

plasmaferese of intraveneuze immunoglobulines

102
Q

Waar wordt de ziekte van lyme door veroorzaakt

A

spirocheet genaamd Borrelia burgdorferi

103
Q

hoeveel van de teken draagt de bacterie Borrelia bij zich

A

1 op de 5

104
Q

Welk klinische beeld is typisch voor de ziekte van lyme

A

in de eerste stadia treedt een erythema migrans op; rode cirkelvormige huidafwijking welk spontaan verdwijnt na 3-4 maanden.
Griepachtige verschijnselen gepaard met artritis
Soms kan er last zijn van een AV blok.

105
Q

Neuroborreliose

A

neurologische manifestatie van de ziekte van lyme. Kenmerkt zich door radiculaire pijnen (in dermatomen), hypesthesie/paresthesie en paresen, meningitis, uitval van hersenzenuwen (meestal n. facialis en vaker unilateraal dan bilaterraal (bellse parese)

106
Q

Hoe gaat de diagnostiek bij de ziekte van lyme

A

Initieel wordt IgM gevormd, daarna IgG.
Positieve serologie toont Borrelia aan maar negatieve Serologie in het vroege stadium (<6wkn) sluit Borrelia niet uit. Na 8 weken sluit het wel voldoende uit!

107
Q

Encephalitis

A

Inflammatie van het hersenparenchym, meestal door een virus veroorzaakt (bijv. herpes simplex, CMV, varicella zoster of dengue)

108
Q

Hoe is het klinische beeld van encephalitis

A

Nieuwe gedrags en persoonlijkheidsveranderingen, soms gepaard met een delier of andere psychiatrische manifestaties zoals hallucinaties en agitatie. Bijkomend zijn soms griepachtige verschijnselen zichtbaar.

109
Q

Toxoplasmose

A

Parasitaire infectieziekte veroorzaakt door Toxoplasma gondii afkomstig uit katenfeces. Belangrijke risicogroep zijn zwangeren en pasgeborenen.

110
Q

Hoe uit congenitale toxoplasme bij baby’s zich

A

mentale retardatie
insulten
blindheid
cerebral palsy
de dood