medicatie Flashcards

1
Q

cotrimoxazole

antibiotica

A

PJP profylaxe
geindiceerd ter profylaxe bij niertransplantatie

dekt gram negatieve en positieve cocci, streptococcen, e. coli en klebsi

PJP = pneumocystis jiroveci pneunomie, een schimmel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tacrolimus

Tacro, prograft (calcineurineblokker)

A

Afweeronderdrukking bij transplantatie, onderhoudsmedicatie.

remt calcine-urine waardoor NFAT nucelus niet meer in kan.

Geen grapefruitsappen (CYP3A4), kan leiden tot DM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cellcept

mycofenolaatmofetil (MMF)

A

Afweeronderdrukking bij transplantatie, onderhoudsmedicatie.

inhibidie inosine monophosphate dehydrogenase –> T en B geremd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Basiliximab

A

Inducutie bij transplantie ter afweeronderdrukking

CD25 antigeen van de IL-2 receptor → inhibitie van T cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Solumedrol

methylprednisolon

A

geef je als iemand acute rejectie van een getransplanteerd orgaan heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cefazoline

antibiotica

A

cefalosporinen (AB groep)

dekt e.coli, n. meningitidis, haemophilus, streptococcus,

cave interactie orale coagulatie en heparine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke medicatie geef je bij een s. aureus infectie

A

flucloxacilline

je kan ook amoxicilline clavulaanzuur gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

welke medicatie geef je bij een UWI

A

ciproflaxin

e.coli, klebsiella en pseudomonas, eventueel pakt ie legionella mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

lisinopril en enalapril

A

Eerste en tweedekeus** ACE-remmer** in het lumc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

contraindicatie ACE remmers

A

RAAS afhankelijke bloeddrukverlagers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

losartan
candesartan (1e keus lumc)
valsartan

A

Angiotensine II antagonisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk middel kies je indien je een veneuze tromboembolie wilt behandelen

A

apixaban

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Fenprocoumon en acenocoumarol

A

vitamine A antagonisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

metoclopramide

A

anti-emetica middel, 1e keus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dexamethason
ondansetron

A

anti-emetica middel, profylactisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

oxazepam
diazepam
lorazepam

A

benzodiazepines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

selectieve Beta blokkers

A

metoprolol
bisoprolol
atenolol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

amlodipine
nicardipine
verapamil

A

calcium-antagonisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

naproxen
ibuprofen
diclofenac

A

NSAIDs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

oxycodon
morfine
tramadol
fentanyl pleister

A

opiaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

pantoprazol
omeprazol

A

protonpompremmers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

simvastatine
pravastatine

A

statines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

noem 3 gram positieve kokken

A

enterococcus faecalis
s. pyogenes
s. aureus
s. pneumoniae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

noem 2 gram positieve staven

A

clostridioides difficile
listeria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

noem drie gram negatieve kokken

A

neisseriae spp
n. meningitidis
n. gonorrhoeae
moraxella catharralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

noem 3 gram negatieve staven

A

proteus mirabilis
e. coli
enterobacter
klebsiella pneumoniae
haemophilis influenzae
pseudomonas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Meest voorkomende verwekkers pneumonie

A

streptococcus pneumoniae
haemophillus influenzae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

meest voorkomende verwekkers UWI

A

e. coli
klebsiella pneumonaie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

meest voorkomende verwekkers cellulitis/erysipelas

A

staphylococcen aureus
streptokokken pyogenes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

meest voorkomende verwekker meningitis

A

s. pneumoniae
neisseria meningitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

cefazoline

A

eerste generatie cefalosporine, gebruikt ter profylaxe op de OK

werkt goed tegen huidbacterieen. werkt enkel tegen gram +

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Cefuroxim

A

tweede generatie cefalosporine, werkt goed tegen gram negatieve bacterieen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

ceftazidim

A

derde generatie cefalosporines. Werkt tegen gram negatieve en pseudomonas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

meropenem

A

een carbapenems. Kan alleen via IV gegeven worden en zeer breed. Laatste redmiddel bij resistente gram negatieve infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

penicilline

A

AB die tegen gram-positieve kokken werkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

welk AB gebruik je bij enterococcus faecalis

A

amoxicilline

indien ongevoelig vancomycine geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat geef je bij MRSA

methicilline resistente stap aureus

A

vancomycine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

waar behandel je gram neg beta-lactamase vormers mee

(bijv. e.coli, h. influenzae, pseudomonas)

A

amoxicilline-clavulaanzuur

bij ESBL carbapenem gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

belangrijkste bijwerkingen antibiotica in het algemeen zijn

A

misselijk, braken en diarree

40
Q

belangrijkste bijwerking betalactam AB

A

overgevoeligheid

41
Q

belangrijkste bijwerking penicilline

A

anafylactische shock en overgevoeligheid

42
Q

belangrijkste bijwerking amoxicilline

A

toxicodermie

43
Q

belangrijkste bijwerkingen doxycycline

A

fotosensibilisatie, verkleuring tanden en botten

44
Q

belangrijkste bijwerkingen aminoglycosiden

gentamicine

A

nefrotoxisch en ototoxisch

45
Q

interacties tetracyclines en quinolonen

doxycycline (tetra) en cipro (quinolonen)

A

nooit geven met calcium, magnesium, ijzer en aluminiumzouten

46
Q

interactie co-trimoxazol (trimethoprim) en methotrexaat

A

leukopenie

47
Q

interactie co-trimoxazol en coumarine

A

snel doorschieten INR

48
Q

wanneer switch je van IV AB toediening naar oraal

A

48-72 uur nadat patient kan eten

49
Q

thiazide diuretica

2 voorbeelden

A

hydrochloorthiazide
chloortalidon

50
Q

lis diuretica

2 voorbeelden

A

furosemide
bumetanide

51
Q

Kaliumsparende diuretica

A

spironolacton
triamtereen
amiloride

52
Q

niet selectieve beta blokkers

A

propanolol
sotalol

53
Q

indicatie thiazide

hydrochloorthiazide, chloortalidon

A

hypertensie

54
Q

indicatie lis diuretica

furosemide (lasix), bumetanide

A

hartfalen, levercirrose

55
Q

bijwerkingen lisdiuretica

A

hypokaliemie
dehydratie

56
Q

bijwerkingen thiazidediuretica

A

hypokaliemie
hyponatriemie

57
Q

wat kan je doen op een hypokalimie bij diuretica op te lossen

A

kalium suppletie, overstappen naar K sparend diureticum of een RAS remmer toevoegen

58
Q

welk medicijn kan bij hypokalimie t.g.v. diuretica leiden tot ritmestoornissen

A

digoxine

59
Q

Welke middelen die op RAAS aangrijpen kunnen tot een hyperkalimie leiden

A

Betablokkers, ACE remmers en AT-1 receptorantagonist, kaliumsparende diuretica

60
Q

Hoe behandel je een hyperkaliemie t.g.v. medicatie

A

calcium-gluconaat geven samen met insuline-glucose.

61
Q

ATII-blokker

A

losartan

indicatie bij hypertensie en hartfalen. eerste keus bij DB en hypertensi

62
Q

gliclazide
tolbutamide
glimepiride

A

SU derivaten

63
Q

sitagliptine
linagliptine
saxagliptine
vildagliptine

A

DPP4 remmers

64
Q

bijwerkingen metformine

A

B12 deficientie
lactaat acidose
GI klachten

GEEN hypo

65
Q

bijwerking van DPP4 remmers

A

meer pancreatitis

66
Q

liraglutide
dulaglutide
exenatide
lixisenatide
semaglutide

A

GLP1 agonisten

67
Q

bijwerkingen GLP1 agonisten

A

gewichtsafname
pancreatitis
missleijkheid en braken

68
Q

empaglifozine
dapagliflozine
canaglifozine

A

SGLT2 remmers

69
Q

bijwerkingen SGLT2 remmers

A

urineweginfecties
dehydrate
euglycemische ketoacidose
gewichtsafname

70
Q

Hoe voorkom je een witte trombus

A

Thrombocytagregattieremmers: acetylsalicylzuur, clopidogrel, dypiridamol

Witte trombus bestaat uit trombocyten met weinig fibrine

Atherosclerose, MI, CVA

71
Q

hoe voorkom je een rode trombus

A

Anticoagulatie: acenocoumarol, fenprocoumon, DOACs, heparine, LMWHs

voornamelijk fibrine

DVT, AF, Longembolie

72
Q

welke factoren slaan heparines op aan

A

2 en 10

73
Q

welke factoren slaan coumarines op aan

A

factor 2, 7, 9 en 10

74
Q

welke factoren slaan DOACS op aan

A

10

75
Q

Hoe is de werking van acetylsalicylzuur

A

remt de omzetting van arachidonzuur naar tromboxaan (door remming van cyclo-oxygenase) waardoor de werking van de trombocyt geremd word

76
Q

Acetylsalicylzuur
clopidogrel (plavix)
dipyradamol (persantin)

A

trombocytenaggregatieremmers

77
Q

acenocoumarol
fenprocoumon

A

Vit K antagonist

78
Q

heparine
LMWH

A

heparines

79
Q

Dabigatran
apixaban
edoxaban
rivaroxaban

A

DOACs

gatran - factor 2, ixaban - factor 10

80
Q

hoe lang duurt de werking van trombocytenaggregatieremmers

A

ASA en clopidogrel ongeveer een week

81
Q

Wat zijn indicaties voor trombocytagregatieremmers

A

na een MI, ACS of CABG (ASA)
Na CVA/TIA (clopidogrel)
2e keus bij perifeer vaatlijden

82
Q

Wat te doen bij een bloeding onder TAR

trombocytenaggregatieremmer

A

Desmopressine geven
of trombocyten geven (pas zinvol 40 min na toediening ASA en 6-12 uur na clopidogrel)

83
Q

welke medicatie geef je ter preventie van complicatie bij een trombocytenaggregatieremmer

A

een PPI (enkel bij risicopatienten met ulcus >80 of >70 met extra RF)

84
Q

Wat doe je met de trombocytenaggregatieremmer bij een operatie

A

inprincipe doorgaan met TAR tenzij het om een nier/leverbiopsie, bronchoscopie met biopt, longpunctie, oesophagus varices therapie of intracraniele ingrepen gaat.

85
Q

Hoe lang van te voren moet je een trombocytenaggregatieremmer stoppen

A

ASA/clopidogrel 5 dagen van te voren
dipyridamol 1 dag van te voren

86
Q

wat is een indicatie voor een chornische coumarine

A

Atriumfibrilleren, atriumflutter, kleplijden of een kunstklep, DVT of longembolie

87
Q

welke interacties heeft coumarine (belangrijkste)

A

interactie met cotrimoxazol (doorschieten INR)

88
Q

Wat te doen bij een bloeding bij een coumarine

A

stoppen met pillen (effect na 1-2 dgn bij acenocoumarol en na weken bij fenprocoumon)
Vitamine K geven (10 mg) effect na 8 uur (oraal) of na 6 uur (iv, bij shock)
4 factoren concentraat (direct effect)

89
Q

Wat te doen bij een invasive ingreep met een coumarine

A

Altijd stopppen en meestal profylactisch LMWH geven ter vervanging.

90
Q

Waar basseer je de dosis coumarine op

A

op de INR

91
Q

Indicaties voor low dow LMWH

A

tromboseprofylaxe bij heelkundige ingrepen en op de gynaecologie.
na CVA en geen mobylisatie

92
Q

indicaties voor High dose LMWH

A

Bij start van behandeling van DVT/LE bij coumarines, dabigatran en edoxaban.
cave aanpassen aan nierfunctie

93
Q

wanneer voledig hepariniseren

A

bijv. bij DVT terwijl iemand maagzweer heeft, je wilt snel vanaf zijn dan
eventueel bij een spoedingreep

94
Q

Wat te doen bij een bloeding onder LMWH/heparine

A

protamine geven
cave: anafylaxie!

95
Q

Wat zijn indicaties voor DOACs

A

non-valvulair AF, DVT en longembolie

96
Q

welke medicatie kan een bloeding geven bij gebruik van DOACs

A

verapamil

97
Q

hoe kan je een bloeding couperen bij DOAC gebruik

A

idaruzicimab (bij dabigatran)
vierfactorenconcentraat (bij apixaban, edoxaban, rivaroxaban)