VO week 3 Flashcards

1
Q

wat is emmetroop, myoop, astigmatisme en hypermetroop?

A
  • emmetroop = normaal zicht
  • myoop = bijziend, heeft een negatieve lens nodig
  • hypermetroop = verziend, heeft een positieve lens nodig
  • astigmatisme = cilinder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wanneer spreken we van emmetroop?

A

je doet het met de Landolt C-figuren
- je moet op zes meter afstand staan en dan moet je 3/5 figuren goed hebben op de regel van 1.0
- bij een afwijking van de visus < 1 dan heb je een visusbeperking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is de confrontatiemethode volgens Donders?

A

ptn denkt het OD af en arts dan OS bij zichzelf. de onderzoeker beweegt zijn hand in alle vier de kwadranten en vraagt de patiënt wanneer de beweging wordt gezien. de onderzoeker vergelijkt hiermee het perifere gezichtsveld van de ptn met zichzelf.
- normaalwaarden: bovengrens 65 graden, ondergrens 60. rechtergrens is van OD 95 en OS 50 (door de neus). de linkergrens is bij OD 50 en OS 95.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe kan je het centrale gezichtsveld meten?

A

met statische perimetrie hierbij kijk je naar een vast punt terwijl in de periferie knipperende lichtsignalen worden getoond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe kan je het perifere gezichtveld nog meer onderzoeken?

A

kinetische perimetrie hierbij gaat het lichtsignaal van centraal naar perifeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe kan je de oogdruk meten?

A

met 2 wijsvingers het oog te palperen over het gesloten ooglid heen. je kan het ook bepalen m.b.v. de applanatie tonometer (normaalwaarde 16 mmHg)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is anisocorie?

A

een efferente pupilstoornis waarbij je kijkt in het donker en dan opeens licht geeft. als het asymmetrisch is dan is het anisocorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe loopt de sympatische baan?

A

via de thalamus door de hersenstam naar C8, treedt daar uit de medulla en loopt dan via de top van de sympathische grensstreng, het ganglion cervicale superior en de plexus caroticus naar de m. dilatator pupillae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe loopt de parasympatische baan?

A

via de n. oculomotorius, de nucleus van Edinger-Westphal en het ganglion ciliare naar de m. sphincter pupillae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe onderzoek je het afferent pupil defect?

A

swinging flashlight test. in het donker wordt 1 pupil belicht tot in de rusttoestand (10s). daarna wordt het licht plotseling verplaatst naar de andere pupil. hierbij wordt de diameter van de pupil direct na de wissel en 6s later beoordeeld. deze moet gelijk blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de test van Brückner?

A

in een donkere kamer wordt van veraf met de opthalmoscoop in het oog van de patiënt geschenen. als de ptn in het lampje kijkt, lichten beide pupillen donkerrood op. bij dit onderzoek wordt gelet op strabismus (scheelzien) of een sterkte refractieafwijking, waarbij één pupil licht rood oplicht. de witte reflecties horen beide iets nasaal an het midden van de pupil te staan. dit komt doordat de fovea iets temporaal van de optische as van de cornea zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe kan je naar het cornea kijken?

A

je kan het aankleuren met fluoresceïne. er wordt met het blauwe licht van de oogspiegel gekeken naar de cornea. normaal kleurt het niet aan door tight junctions.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waar kan je naar kijken met een spleetlamp?

A

helderheid van de voorste oogkamer, cornea en ooglens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe kan je met een fundoscopie de blinde vlek (papil) zien?

A

ligt temporaal in het gezichtsvels, onder een hoek van 15 graden met de visuele as (kijkrichting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

uit welke 3 lagen is het oog opgebouwd van buiten naar binnen?

A
  • een stevige bindweefsellaag, de sclera, die aan de voorzijde bij de limbus overgaat in de cornea
  • een middenlaag, de uvea (vaatvlies), dat bestaat uit de choroidea, het corpus ciliare en de iris
  • de retina
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is het choroidea?

A

sterk doorbloed losmazig bindweefsel, dat aan de buitenzijde (tegen het sclera) het pigment melanine bevat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

uit welke 3 compartimenten bestaat de oogbol?

A
  • voorste oogkamer, de ruimte tussen de cornea en de iris
  • achterste oogkamer, de ruimte tussen de iris en de voorzijde van de lens
  • glasachtig lichaam (corpus vitreum), een doorzichtige gel die de rest van de oogbol vult achter de lens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat valt onder het voorsegment?

A

cornea, iris, corpus ciliare, pars plicata en pars plana van het corpus ciliare en de lens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat valt onder het achtersegment?

A

retina, choroidea en de sclera

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

uit welke 5 lagen bestaat de cornea van buiten naar binnen?

A
  • epitheel
  • membraan van Bowman
  • stroma
  • membraan van Descemet
  • endotheel: belangrijkste toevoer van voedingsstoffen naar de cornea
21
Q

wat vormt het grootste deel van de cornea?

A

de stroma bestaat uit een netwerk van water en parallelle collageenvezels en vormt 90% van de cornea

22
Q

welke 2 functies heeft het endotheel?

A
  • verzorgen van het stroma
  • helder houden van de cornea door aanvoer en afvoer van kamervocht in de cornea
23
Q

waaruit bestaat de traanfilm van binnen naar buiten?

A

lipide, waterige laag en een mucuslaag

24
Q

wat zijn de functies van traanfilm?

A
  • creëren van een glad oppervlak
  • aanvoer van zuurstof
  • afvoer van vuil
  • antibacteriële werking
25
Q

waar bestaat de corpus ciliare uit en wat is de functie?

A
  • gladde musculus ciliaris, het bindweefsel (het stroma) en een pigmentlaag
  • het accommoderen van de lens
26
Q

wat is het pars platica en pars plana?

A
  • de processi ciliare zijn talrijke uitstulpingen die kenmerkend zijn voor het corpus ciliare, gezien vanuit de binnenzijde van het oog. dit is de pars platica en dit maakt het kamervocht.
  • het overige deel van het corpus heeft een glad oppervlak en wordt pars plana genomend.
27
Q

welke 2 functies heeft het oogkamervocht?

A
  • voeding van de cornea
  • regelen van de oogdruk
28
Q

welke spieren bevinden zich in de iris?

A
  • m. dilatator pupillae
  • m. sphincter pupillae
29
Q

wat zijn de 10 lagen van de retina?

A
  1. membrana limitans
  2. zenuwvezellaag
  3. ganglioncellaag
  4. binnenste plexiforme laag
  5. binnenste kernlaag
  6. buitenste plexiforme laag
  7. buitenste kernlaag
  8. membrana limitants externa
  9. fotoreceptorlaag
  10. retinale pigmentepitheellaag (RPE)

zie voor omschrijving de foto

30
Q

wat is buphthalmos?

A

een aandoening waarbij de cornea in diameter is toegenomen. er is veel cornea en weinig oogwit. door vergroeiingen van de iris met de binnenzijde van de cornea, is de kamerhoek afgesloten. hierdoor ontstaat er een primair congenitaal glaucoom.

31
Q

wat is cataract?

A

een troebele lens, is staar en veroorzaakt wazige visus. naarmate de jaren vorderen, worden er steeds meer cellen aangemaakt in de lens. dit zorgt voor verstrooiingen van het licht. de lens groeit van buiten naar binnen, hierdoor wordt het op een gegeven moment steeds moeilijker om vuil af te voeren vanuit het binnenste deel van de lens.

32
Q

Wat is een retinoblastoom en hoe wordt het herkend?

A

Retinoblastoom = tumor uitgaande van de retina, meestal bij jonge kinderen.

Te herkennen aan witte reflex in het oog (“kattenoog”).

Kan leiden tot loslaten van netvlies, rozetvorming.

33
Q

Wat zijn drusen en wat is hun effect op het oog?

A

Ophopingen van kalk in de kop van de oogzenuw (papil).

Liggen onder de RPE-laag (Retinaal Pigmentepitheel).

Kunnen de afstand tot choroïd vergroten → verminderde zuurstoftoevoer.

Gevolg: ischemie → aanmaak van vaatgroeifactor → natte juveniele maculadegeneratie.

34
Q

Wat gebeurt er bij een veneuze tak-occlusie in het oog?

A

Veroorzaakt bloeding in een deel van de retina → plots visusverlies.

35
Q

Wat is ischemische retinopathie en wat zijn de kenmerken?

A

Ontstaat door ernstige ischemie (zuurstoftekort) in retina.

Vorming van neovasculaire membranen → bloeding, vochtophoping.

Gevolgen: infarcten, cotton wool spots, irreguliere venen.

Lekken (lekkage): oedeem, eiwitten/lipiden, vocht.

Afsluiting (occlusie): cotton wool spots, infarcten, verlies zenuwweefsel.

meest voorkomende oorzaak: DM

36
Q

Wat zijn diepte cues en welke soorten bestaan er?

A

Diepte cues zijn informatiebronnen waarmee we diepte kunnen waarnemen.

Twee soorten:

Monoculaire cues: diepte met één oog mogelijk.

Binoculaire cues: diepte met beide ogen.

Zonder binoculaire cues is men nog redelijk in staat om diepte te zien.

Ongeveer 10% van mensen is stereo-blind (onbewust).

37
Q

Noem de twee belangrijkste binoculaire cues.

A

Stereopsis – gebruik van verschil tussen beelden van beide ogen.

Convergentie – hoe meer de ogen naar binnen draaien om iets van dichtbij te zien, hoe dichterbij het object is.

38
Q

Wat is stereopsis en hoe draagt het bij aan dieptezien?

A

Stereopsis = dieptezien op basis van binoculaire dispariteit.

Beide ogen zien een verschillend beeld, dit verschil = dispariteit.

Kleine verschillen → dieptewaarneming.

Grote verschillen → dubbelbeeld → hersenen negeren info → risico op lui oog.

39
Q

Wat zijn het horopter en dispariteit in visuele waarneming?

A

Horopter: vlak door het fixatiepunt, waarop objecten op exact dezelfde plek op beide retina’s vallen.

Dispariteit: verschil in beeldlocatie op beide retina’s bij objecten die niet op de horopter liggen.

In V1 (visuele cortex) zitten cellen gevoelig voor specifieke graden van dispariteit.

Te grote dispariteit → geen fusie, slecht voor diepteperceptie.

ZIE PLAATJE

40
Q

welke 7 monoculaire cues zijn er?

A
  1. bewegingsparallax
  2. relatieve grootte
  3. kleur en helderheid
  4. perspectief
  5. afstandsmist
  6. accommodatie van de lens
  7. occlusie
41
Q

wat is de bewegingsparallax?

A

dit is de schijnbare beweging van objecten t.o.v. elkaar en/of t.o.v. de achtergrond bij het bewegen van het hoofd

42
Q

wat bedoelen we met relatieve grootte?

A

van bekende of identieke objecten is bekend hoe groot zij ongeveer zijn. als het ene object dus groter wordt afgebeeld dan het andere, wordt dat geïnterpreteerd alsof dat object dichter bij staat

43
Q

wat bedoelen we met kleur en helderheid?

A

objecten verliezen intensiteit van kleur en helderheid naarmate ze verder weg staan

44
Q

wat bedoelen we met perspectief?

A

convergerende lijnen in bijvoorbeeld een 2D-afbeelding worden geïnterpreteerd als parallellopende lijnen

45
Q

wat bedoelen we met afstandsmist?

A

het licht afkomstig van objecten die verder weg staan, wordt meer verspreid door deeltjes in de lucht

46
Q

wat bedoelen we met accommodatie van de lens?

A

om een object scherp op de retina af te beelden, moet de ooglens een optimale sterke hebben. deze sterkte varieert voor objecten die dichtbij staan. het brein kan deze informatie uitlezen en gebruiken

47
Q

wat bedoelen we met occlusie?

A

doordat objecten voor of achter andere objecten staan, kan een grove volgorde van afstanden van deze objecten geschat worden

48
Q

wat is perimetrie?

A

de visuele vermogens van contrast, kleur, beweging en diepte zijn niet gelijk in het hele gezichtsveld. de beschrijving van de kwaliteit van een visueel vermogen als functie van de plaats in het gezichtsveld wordt perimetrie genoemd.

49
Q

wat is de Ishihara test?

A

een test voor kleurenblindheid hierbij staat er een gekleurd getal in een ander gekleurd rondje