VO week 2 Flashcards

1
Q

wat is conductantie?

A

geleidbaarheid en zegt iets over hoe gemakkelijk ionkanalen ionen doorlaten. het is een maat voor het aantal open kanalen (eenheid is Siemens (S)).

G = 1/R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

duurt de depolarisatie of de repolarisatie langer?

A

repolarisatie dit komt door de netto stroom. kaliumkanalen gaan langzamer open. daarom moet de depolarisatie zsm plaatsvinden, zodat de kaliumkanalen nog niet open zijn en de cel zich ongestoord kan depolariseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is de Nerstpotentiaal?

A

de membraanpotentiaal waarbij er geen netto stroom is van een bepaald ion (zoals K⁺ of Na⁺).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe wordt de Nernstpotentiaal bepaald?

A

hangt af van de verhouding tussen de concentratie buiten en binnen de cel. stel Na buiten is 145 en binnen 12 dan wil Na naar binnen. de Nernst geeft aan bij welke membraanpotentiaal die stroom zou stoppen. in dit geval is dat 67 kan je berekenen met formule. als het dan lager is dan 67 wil Na nog steeds naar binnen. als het precies 67 is dan is er geen netto stroom van Natrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de drijvende kracht?

A

het verschil tussen de membraanpotentiaal en evenwichtspotentiaal (Vm-Ena)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

uit welke 3 delen bestaat iedere subunit?

A
  • transmembraansegmenten: dit zijn er meestal 6. S1-4 is voor spanningsafhankelijkheid en 5-6 voor het openen en sluiten van porie
  • P-loop: selectiviteit van het kanaal
  • intracellulaire loops: deze zijn belangrijk voor de inactivatie van het natriumkanaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is een voltage clamp?

A

clampt men de membraanpotentiaal en wordt de stroom gemeten die nodig is om de membraanpotentiaal te behouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is de current clamp?

A

werkt volgens dezelfde methode als de coltage clamp, maar nu wordt de hoeveelheid stroom geclampt. hiermee kan je meten wanneer een membraanpotentiaal ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een omkeerpotentiaal?

A

in het echt kan het niet maar theoretisch: wanneer de spanning negatiever is dan de evenwichtspotentiaal is er sprake van omkeer van de stroom. dit komt doordat de elektrische kracht dan groter is dan de chemische kracht. daarom gaat K inwaarts (elektrische kracht) ipv gebruikelijke uitwaarts (chemische kracht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat zijn de beperkingen van een EEG?

A
  • het is niet mogelijk om van een specifieke locatie in het brein de activiteit te meten. oftewel een beperkte spatiële resolutie
  • het EEG kan de activiteit van dieper gelegen structuren dan de cortex niet meten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de voordelen van een EEG?

A
  • relatief goedkoop en simpel
  • meet activiteit in milliiseconden = goede tijdsresolutie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat meet een EEG?

A

Een EEG meet het spanningsverschil (voltage) tussen twee elektroden op de schedel, dat ontstaat door de elektrische activiteit van neuronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar worden de elektroden geplaatst bij een EEG?

A

Op frontale, pariëtale, temporale, occipitale en centrale posities van de schedel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom verschillen metingen per elektrodepositie?

A

Omdat de activiteit afkomstig is van verschillende hersengebieden die elk anders functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er in de extracellulaire ruimte bij neuronactiviteit?

A

Die wordt negatief t.o.v. de onderliggende laag door de elektrische activiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat betekent “ictaal”?

A

Ictaal verwijst naar EEG-afwijkingen tijdens een epileptische aanval.

17
Q

Wat betekent “interictaal”?

A

Interictaal verwijst naar EEG-afwijkingen tussen epileptische aanvallen in.

18
Q

Wat is een piekgolfcomplex (PGC)?

A

Een epileptiforme afwijking met een piek en trage golf erachter. Frequentie vaak rond 3 Hz, typisch bij absence epilepsie.

19
Q

Wat is een interictale piek PGC?

A

Een kortdurende, scherp begrensde piek tussen 20-70 ms die duidelijk afwijkt van de achtergrondactiviteit.

20
Q

Wat zijn belangrijke indicaties voor een EEG bij epilepsie?

A

Diagnostiek van epilepsiesyndromen

Opsporen van non-convulsieve status epilepticus

Voorbereiding op epilepsiechirurgie

Ambulante registratie bij onduidelijke aanvallen

Twijfel aan de aard van aanvallen

21
Q

hoe wordt de elektrodepositie bepaald?

A

even getal = rechts en oneven getal is links

22
Q

hoe wordt de locatie aangegeven?

A

hoogte van het getal waarbij 0 = midline en 9/10 = meestal lateraal

23
Q

wat zijn de afkortingen van de anatomische posities?

A
  • Fp = prefrontaal
  • F = frontaal
  • C = centraal
  • T = temporaal
  • P = parietaal
  • O = occipitaal
  • A = auriculair/anterior
24
Q

wat is het nasion en inion?

A

zie plaatje

nasion is het punt tussen de ogen vlak boven de neus en het inion is het dikste gedeelte op het achterhoofd

25
Q

Wat zijn delta-golven en wanneer zie je ze?

A

Frequentie: 0,5–4 Hz

Zeer traag

Alleen bij pasgeborenen normaal zichtbaar

26
Q

Wat zijn theta-golven?

A

Frequentie: 4–8 Hz

Traag ritme, komt voor in lichte slaap

27
Q

Wat zijn alpha-golven en wat zeggen ze over de hersenactiviteit?

A

Frequentie: 8–13 Hz

Te vinden in occipitaal en pariëtaal gebied

Sterker zichtbaar bij gesloten ogen en ontspanning

Verdwijnen bij openen van de ogen of bij hersenactiviteit

28
Q

Wat is het mu-ritme?

A

Frequentie: ±10 Hz

Sensorimotorisch ritme boven sensomotorische cortex

Aanwezig bij ontspannen toestand met geopende ogen

Verdwijnt bij motorische actie (bijv. vuist maken)

29
Q

Wat zijn bèta-golven en waar ontstaan ze?

A

Frequentie: 13–30 Hz

Waarschijnlijk afkomstig uit de motorische (prefrontale) cortex

30
Q

Wat zijn de kenmerken van idiopathische (gegeneraliseerde) epilepsie?

A

EEG-achtergrond: Normaal

Interictale epileptische afwijking: + / –

Voorgeschiedenis (anamnese): Geen relevante voorgeschiedenis (–)

Neurologisch onderzoek: Normaal

Beeldvorming (MRI-scan): Normaal

31
Q

Wat zijn de kenmerken van cryptogene epilepsie?
Antwoord:

A

EEG-achtergrond: Afwijkend (focaal of gegeneraliseerd)

Interictale epileptische afwijking: + / –

Voorgeschiedenis (anamnese): + / –

Neurologisch onderzoek: Normaal of afwijkend

Beeldvorming (MRI-scan): Norma

32
Q

Wat zijn de kenmerken van structurele epilepsie?

A

EEG-achtergrond: Afwijkend (focaal of gegeneraliseerd)

Interictale epileptische afwijking: + / –

Voorgeschiedenis (anamnese): + / –

Neurologisch onderzoek: Normaal of afwijkend

Beeldvorming (MRI-scan): Afwijkend

33
Q

Wat is het verschil tussen een focale en gegeneraliseerde epilepsie?

A

focale epilepsie begint op grond van kliniek en EEG in één hemisfeer. gegeneraliseerd begint gelijktijdig in beide hemisferen