V (71-105) Flashcards
1
Q
versterken, verstevigen
A
fortalecer
2
Q
garanderen
A
garantizar
3
Q
creëren, maken, scheppen, verwekken, voortbrengen
A
generar
4
Q
administreren, beheren, besturen
A
gestionar
5
Q
optuigen, takelen,
mogelijk maken, inrichten
A
habilitar
6
Q
op gang brengen, inplanten
A
implantar
7
Q
impliceren, inhouden
implantatie, implementatie, inplanting (sust)
A
implicar
implantación (sust)
8
Q
aanvechten
A
impugnar
9
Q
aandrijven, aanzetten tot, zich afzetten
A
impulsar
10
Q
toeschrijven, wijten
A
imputar
11
Q
aanmoedigen
A
incentivar
12
Q
insluiten, omvatten, opnemen
A
incluir
13
Q
toenemen, vergroten, vermeerderen
A
incrementar
14
Q
verzaken, verzuimen
A
incumplir
15
Q
oplopen, zich blootstellen aan
A
incurrir