V (71-105) Flashcards
versterken, verstevigen
fortalecer
garanderen
garantizar
creëren, maken, scheppen, verwekken, voortbrengen
generar
administreren, beheren, besturen
gestionar
optuigen, takelen,
mogelijk maken, inrichten
habilitar
op gang brengen, inplanten
implantar
impliceren, inhouden
implantatie, implementatie, inplanting (sust)
implicar
implantación (sust)
aanvechten
impugnar
aandrijven, aanzetten tot, zich afzetten
impulsar
toeschrijven, wijten
imputar
aanmoedigen
incentivar
insluiten, omvatten, opnemen
incluir
toenemen, vergroten, vermeerderen
incrementar
verzaken, verzuimen
incumplir
oplopen, zich blootstellen aan
incurrir
schadeloosstellen
indemnizar
innoveren, vernieuwen
baanbrekend/innovatief/vernieuwend (adj)
innovar
innovador (adj)
injecteren, inspuiten
inyectar
wetten opstellen
wetgevende macht, zittingsperiode (sust)
legislar
legislatura (sust)
ontslaan
vergunning (sust)
licenciar
licencia (sust)
aanvoeren, leiden
leiderschap (sust)
liderar
liderazgo (sust)
opheffen
liquideren
liquiditeit (sust)
liquidar
liquidez (sust)
maximaliseren
maximizar
matigen, met mate gebruiken, temperen
moderar