V (106-137) Flashcards

1
Q

aansporen, aanmoedigen, verzoenen

A

propiciar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

in verhouding brengen,
teweegbrengen,
verschaffen

A

proporcionar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verlengen

uitbreiding, verlenging (sust)

A

prorrogar

prórroga (sust)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bieden,
een bod uitbrengen

bod (sust)

A

pujar

puja (sust)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bekrachtigen

ratificeren

A

ratificar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

benadrukken

A

recalcar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hergebruiken,
omscholen

recycleren

A

reciclar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een beroep doen,
in (hoger) beroep gaan,
op iets terugvallen

klager, recurrent, terugkerend, terugkomend (adj)

A

recurrir

recurrente (adj)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

strekken tot,
overstromen

A

redundar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

legaliseren,
medeondertekenen

A

refrendar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

boeken,
doorzoeken,
fouilleren,
registreren

A

registrar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

herhalen, nazeggen

A

reiterar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verlichten, aflossen

A

relevar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

doorverwijzen,
verwijzen,
verzenden

A

remitir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

betalen, vergoeden

beloning, loon, vergoeding (sust)

A

remunerar

remuneración (sust)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kapitaliseren,
winstgevend maken

A

rentabilizar

17
Q

weerklinken,
impact hebben op

A

repercutir

18
Q

aanmanen,
pleiten voor,
eisen,
verlangen

eis, vereiste (sust)

A

requerir

requisito (sust)

19
Q

annuleren,
ontbinden,
opheffen

niet: annular, cancelar

20
Q

een back-up maken,
steunen

21
Q

betalen,
bezoldigen,
honoreren

bezoldiging, retributie (sust)

A

retribuir

retribución (sust)

22
Q

herwaarderen, opwaarderen

herwaardering (sust)

A

revalorizar

revalorización (sust)

23
Q

herstellen,
herstructureren

sanering (sust)

A

sanear

saneamiento (sust)

24
Q

vereenvoudigen

A

simplificar

25
afleveren, bestellen, leveren ## Footnote levering, voorziening (sust)
suministrar ## Footnote suministro (sust)
26
bedragen, optellen, uitmaken ## Footnote geheel (sust)
totalizar ## Footnote totalidad (sust)
27
behandelen, iets afhandelen, verhandelen
tramitar
28
overboeken, overbrengen, overzetten
transferir
29
verdrievoudigen
triplicar
30
afwerken, beëindigen
ultimar
31
geldig verklaren, van kracht zijn | valideren
validar
32
inbreuk, inbreuk maken op, schenden
vulnerar