U1 extra Flashcards
naar de dokter gaan
aller chez le médecin
aller voir le médecin
klagen van
se plaindre de
de pijn
la douleur
le mal
pijn hebben/ leiden aan
avoir mal (à)
souffrir (de)
laten
faire
zich laten verzorgen
se faire soignre
recevoir les soins
voelen, ervaren
ressentir
eprouvir
de genezing
la guérison
de klacht
la plainte
luisteren naar de organen (zelfstandig naamwoord)
l’auscultation (fem)
een diagnosis geven
poser un diagnostic
établir un diagnostic
diagnostiseren/vaststellen
diagnostiquer
voorschrijven
prescrire
een voorschrift
une prescription
une ordonance
een medicijn
un médicament
een patient doorverwijzen
adresser le patient à un spécialiste
renvoyer le patient chez un spécialiste
eerste wat dokter tegen patient zegt
qu’est ce qui vous ammene ici? (Amène)
spek
le lard
de adem
le souffle
een tablet
un comprime
ziektekiem/bacterie
un germe
blind
aveugle
die behandeld
qui traite
die zich bezighoudt met
qui s’occupe de
tegen de pijn
anti-douleur
een medicijn tegen de koorts
un médicament qui combat la fièvre
un médicament qui lutte contre la fièvre
speeksel
la salive
het wild
le givier
een pommade
un onguent
een loket
un guichet
machteloos
impuissant
bloedklonter
un caillot de sang