prépositions 3.1 Flashcards
… jaar oud
âge de
aardig voor
agréable à
geschikt voor
apte à
in staat tot
capable de
medeplichtig aan
complice de
vergelijkbaar met
comparable à
vol vertrouwen in
confiant en
confiant dans
in overeenstemming met, conform
conforme à
tevreden met
content de
bedekt met
couvert de
verschillend van
différent de
begaaft voor
doué pour
gelijk aan
égal à
boos, kwaad op
fâché contre
gunstig voor
favorable à
fier op
fier de
sterk in
fort en
koel tegen/jegens
froid avec
froid envers
edelmoedig, gul jegens
généreux envers
vriendelijk tegen, met, jegens, voor
gentille avec
gentille envers
gentille pour
gekleed in
habillé de
gelukkig, blij zijn met
(être) heureux de
geluk (hebben) bij
(être) heureux à
geluk (hebben) in
(être) heureux en
onverschillig tegenover
indifférent à
ondankbaar jegens (tegenover)
ingrat envers
onrechtvaardig jegens (tegen)
injuste envers
ongevoelig voor
insensible à
verboden (toegang) voor
interdit à
jaloers op
jaloux de
noodzakelijk voor
nécessaire de
toegankelijk voor
ouvert à
vol (met)
vervuld met
plein (rempli) de
beleefd tegen/jegens
poli avec
poli envers
bereid tot
voorbereid op
prêt à
dichtbij, naast
près de
verantwoordelijk voor
responsable de
tevreden over/met
satisfait de
gelijk aan
semblable à
gevoelig voor
sensible à
zeker zijn
sûr de
nuttig voor
utile à
gehuld in
vêtu de
zonder
vide de