préposition 2 Flashcards
1
Q
sterk zijn (in een vak)
A
être fort en
2
Q
… jaar oud zijn (een precieze leeftijd uitdrukken)
A
être agé(e) de …. ans
3
Q
verliefd zijn op
A
être amoureux de
4
Q
trots zijn op
A
être fier de
5
Q
verantwoorlijk zijn voor
A
être responsable de
6
Q
open zijn voor
A
être ouvert à(au/aux)
7
Q
blij zijn met
A
être content de/du/de l’/..
8
Q
klaar zijn om
A
être prêt à
9
Q
boos zijn op
A
être fâche avec (contre)
10
Q
gekleed in
A
vêtu de
11
Q
in staat zijn tot
A
être capable de/du…
12
Q
begaafd zijn in (een bepaalde skill)
A
être doué(e) pour
13
Q
verboden zijn voor
A
être interdit à
14
Q
beleefd zijn tegen
A
être poli(e) avec
15
Q
niet gezond zijn voor
A
n’être pas bon pour