préposition 2 Flashcards
sterk zijn (in een vak)
être fort en
… jaar oud zijn (een precieze leeftijd uitdrukken)
être agé(e) de …. ans
verliefd zijn op
être amoureux de
trots zijn op
être fier de
verantwoorlijk zijn voor
être responsable de
open zijn voor
être ouvert à(au/aux)
blij zijn met
être content de/du/de l’/..
klaar zijn om
être prêt à
boos zijn op
être fâche avec (contre)
gekleed in
vêtu de
in staat zijn tot
être capable de/du…
begaafd zijn in (een bepaalde skill)
être doué(e) pour
verboden zijn voor
être interdit à
beleefd zijn tegen
être poli(e) avec
niet gezond zijn voor
n’être pas bon pour
rijk zijn in (vitamines)
être riche en (vitamines)
vertaald zijn in
être traduit en
vertaald zijn uit
être traduit de/du
anders zijn dan
être différent de/du/des
iets realiseren
se rendre compte de qqch
in de buurt komen van
(s’) approcher de qqch
meedoen aan
participer à
aandacht besteden aan
faire attention à
afzien van
renoncer à
klagen over iets
se plaindre de qqch
bemoeien met iets
se mêler de
sterven van
mourir de
leiden aan
souffrir de
zich iets herinneren van
se souvenir de
zich interesseren in
s’intéresser à qqch
verbaast zijn van
étonner de
een muziekinstrument spele,
jouer de la/du/des