prépositions 3 Flashcards
Slagen in
réussir à
verplicht zijn
être oblige de
van plan zijn om
être sur le point de
zin hebben in
avoir envie de
denken aan
penser
hopen op
espérer
bang zijn van
avoir peur de
klaar zijn om
être prêt à
stoppen met
cesser de
beginnen met
commencer à
riskeren
risquer de
klaar zijn om
être prêt à
verplicht zijn om
être obligé de
helpen met
aider à
beloven om
promettre de
iets accepteren
accepter de
vergeten om
oblier de
aarzelen
hésiter à
proberen om
essayer de
slagen in
réussir à
de voorkeur geven aan
aimer mieux
bang zijn van
avoir peur de
leren
apprendre à
beloven om
promettre de
vergeten om
oblier de
beginnen met regenen
mettre à pleuvoir
haten
détester
aankomen aan
arriver à
houden van
aimer
adorer
vermijden van
éviter de
stoppen met
arrêter de
haten (2) niet détester
avoir horreur de
willen
vouloir
weigeren te
refuser de
het is beter om
il vaut mieux
er moet/het moet
il faut
moeite hebben met
avoir tort de
aarzelen om
hésiter à
doorgaan met (voor altijd)
continuer de
bij activiteit die stopt = à
het recht hebben om
avoir le droit de
de moed hebben om
avoir le courage de
interesse hebben in
avoir intérêt à
denken aan
penser
beslissen om
décider de
voorstellen om
proposer de
plannen om
compter de
opgeven/ geeft op
renoncer à
het is tijd om
il est temps de