prépositions 4 Flashcards
Helpen met
assister à
abboneren op
abonner à
nood hebben aan
avoir besoin de
gewoon worden aan
habituer à
nadenken over
réfléchir à
bezig houden met
s’occuper de
spelen met
jouer à (sport ou jeux)
jouer de (instrument)
zich vergissen van
se tromper de
interesseren in
intéresser à
bezig zijn met
s’occuper de
bellen met
téléphoner à
luisteren naar
écouter
zorg dragen voor
prendre soin de
dromen van
rêver de
doorverwijzen naar iemand
s’adresser à
bijstaan met
assister
kijken naar
regarder
gehoorzamen
obéir à
spotten met
se moquer de
wachten op
attendre
oppassen voor
se méfier de
overnemen van
succeder à
teken doen aan
fait signe à
lachen naar
sourir à
kennismaken met
fait la connaissance de (qqn)
zich herinneren
se souvenir de
medelijden hebben met
avoir pitié de
bellen (niet téléphoner) naar
rappeler
“bevallen” als in graag zien
plaire à
iemand verkiezen boven iemand
préferer qqn à qqn
iemand wantrouwen
mefier de qqn
twijfelen aan
douter de
iemand bespotten
se moquer de
lijken op
ressembler à
Je laat alles aan Paul toe
Tu permets tout à paul
klagen over
se plaindre de
rekening houden met
tenir compte de
zoeken naar
chercher