Theme 1 Flashcards
Accountant
De
Administratie
De
beleefd
polite
acteur
De
beslissing nemen
De
Decision
Ik neem morgen een beslissing.
Coach
De
Wij krijgen hulp van een coach om beter te tennissen.
Eenzaam
Loneliness
Enthousiast over
Enthusiastic
Ik ben enthousiast over mijn nieuwe baan.
Gastvrij
Welcoming
Gevangenis
De
Prison
Gevlucht
Vluchten
Run away
Gewoonte
De
Custom habit practice
God
Geen lidwoord
heimwee hebben/krijgen
Homesick nostalgia
Ik heb heimwee naar mijn land.
Paraplu
De
Umbrella
Sigaret
De
Cigarette
Passpoort
Het
Fototoestel
Het
Camera
Zakdoek
De
Handcartief
Hobby
De
Hoed
De
Hat
Cifer
Het
Grade mark
Schrijft
Writes
Auto
De
Car
Pen
De
In dienst
In operation
Journalist
De
Klaarmaken
Finish
Get done
Accomplish
maakte af
hebben gemaakt
Ik maak het eten klaar.
Mijn moeder maakt heerlijk eten klaar.
Haast hebben
Be in a hurry
Ondanks
Despite
In spite of
Onstaan
Come into existence
Be generated
Onstond
Is onstaan
Uiteindelijke
Final
Ultimate
Uitdaging
De
Challenge
Zes kinderen opvoeden is een hele uitdaging Het is niet makkelijk!
Weigeren
To reject, decline
Verbeteren
To progress
to renew
To put straight
Wil jij je fouten verbeteren ? Je werk is nog niet goed.
Opgroeien
To grow up
groeide op
zijn opgegroeid
Groeide op
Opgegroeid
Ik ben in Afrika opgegroeid.
Zij groeit in een leuk gezin op.
aan de slag gaan
get to work
get started
Ik ga aan de slag.
contact opnemen met
reach out
ik neem contact met je op.
Hij neemt contact op met zijn baas.
Neem contact op met de klant!
deelnemen aan
to take part in
Ik neem deel aan de cursus.
Neem jij deel aan de vergadering?
deskundig
expert, competent
Zij is een deskundige tandarts.
in verband met
due to
in connection with
with reference to
Hij is thuis in verband met zijn ziekte.
onder leiding van
under the leadership of
Hij werkt onder leiding van een coach.
Hij traint onder leiding van een coach.
stap voor stap
step by step
Hij leert het stap voor stap.
talent
het
talent, ability
Hij heeft talent voor tekenen.
aanraken
touch
raakte aan
raakten aan
hebben aangeraakt
lay a hand
Ik raak de hond aan.
Pas op! De kast is geverfd. Je mag hem niet aanraken.
band
de
band
k speel gitaar in een band.