Irregular verbs Flashcards
aansteken vd
aangestoken
De jongen heeft het vuur aangestoken.
aanhouden vd
aangehouden
Het is koud buiten. Ik heb mijn jas aangehouden.
zich gedragen vd
gedragen
Ik ben zo blij dat mijn kinderen zich goed hebben gedragen.
snuiten vd
snoten
Ik ben verkouden. Ik heb al vijf keer mijn neus gesnoten.
blazen vd
geblazen (brown)
Pas op! Heb je al geblazen? De thee is nog erg warm
overgeven vd
Tim is erg ziek. Hij heeft een paar keer overgegeven.
onthouden vd
onthouden
Ik heb hard gestudeerd, maar ik heb niet alles onthouden.
uitkijken vd
uitgekeken
Naima is weer gevallen. Ze heeft niet goed uitgekeken.
steken vd
gestoken vd
Ik heb een rode plek op mijn arm, omdat dat insect mij heeft gestoken.
aansluiten vd
aangesloten
De monteur heeft onze nieuwe televisie nog niet aangesloten.
afbreken vd
afgebroken
Wanneer is je kies afgebroken? Hopelijk kan de tandarts hem nog repareren.
zetten vd
gezetten
De kat van de buren loopt zo moeilijk. Heeft hij ergens klem gezeten?
verdrinken vd
verdronken
De kleine hond kon niet zwemmen en is in de vijver verdronken.
knijpen vd
geknepen
Ali heeft zijn kleine zusje in haar arm geknepen.
terechtkomen vd
terechtgekomen
De bal van de kinderen is op het dak terechtgekomen.
aansteken vt
stak aan
Karlijn stak de lucifer niet goed aan, waardoor het vuur niet aan ging.
zich gedragen vt
zich gedroeg
Samir gedroeg zich niet netjes in het openbaar. Dat vond ik vervelend.
blazen vt
blies
Je blies niet lang genoeg. Nu heb je je tong verbrand aan de hete melk.
onthouden vt
onthield
Ik onthield niet alle woorden die ik voor het examen moest leren.
steken vt
stak
De wesp stak mij op mijn arm.
afbreken vt
brak af
Noor klom in de boom, maar de tak brak af.
knijpen vt
kneepWaarom kneep jij zo hard in de wang van je broertje?
ingrijpen vt
greep in
Twee spelers waren aan het vechten. Gelukkig greep de coach op tijd in.
bestaan uit
bestond uit
Het examen van vorige week bestond uit drie onderdelen.