Onregelmatige Werkwoorden 200 Flashcards
aandoen
deed aan
deden aan
hebben aangedaan
to get into
aangeven
gaf aan
gaven aan
hebben aangegeven
to pass, to mention
aanhouden
hield aan
hielden aan
hebben aangehouden
to keep sth on, to detain, to arrest
aankijken
keek aan
keken aan
hebben aangekeken
to look at, to think over
*aanlopen (tegen)
liep aan
liepen aan
zijn aangelopen
to face with
aannemen
nam aan
namen aan
hebben genomen
to accept
aanraden
raadde aan
raadden aan
hebben aargeraden
to recommend
aanrijden
reed aan
reden aan
hebben aangeraden
to collide, to crash
aansluiten
sloot aan
sloten aan
hebben aangesloten
to connect, to install
aanspreken
sprak aan
spraken aan
hebben aangesproken
to appeal to sentiment
aansteken
stak aan
staken aan
hebben gestoken
to light up
aanwijzen
wees aan
wezen aan
hebben aangewezen
to indicate, to point out
!afbreken
brak af
brakken af
hebben/zijn afgebroken
to cut offf, to break down
!afnemen
nam af
namen af
hebben/zijn afgenomen
to remove, to decline, decrease
!afslaan
sloeg af
sloegen af
hebben/zijn afgeslagen
to reject, refuse
afsluiten
sloot af
sloten af
hebben afgesloten
to turn off, to close
*afstuderen
studeerde af
studeerden af
zijn afgestudeerd
to graducate
zich afvragen
vroeg af
vroegen af
hebben afgevraagd
to wonder
bakken
bakte
bakten
hebben gebakken
to bake
bedenken
bedacht
bedachten
hebben bedacht
to conceptualize, think about
overhallen
overtuigen
to convince
beginnen
begon
begonnen
zijn begonnen
begrijpen
begreep
begrepen
hebben begrepen
behangen
behing
behingen
hebben behangen
bekijken
bekeek
bekeken
hebben bekeken
beschrijven
beschreef
beschreven
hebben beschreven
besluiten
besloot
besloten
hebben besloten
bespreken
besprak
bespraken
hebben besproken
bestaan (uit)
bestond
bestonden
hebben besttan
bevallen
beviel
bevielen
zijn bevallen
give birth, allure
bewegen
bewoog
bewogen
hebben bewogen
bezighouden (met)
hield bezig (met)
hielden bezig
hebben beziggehouden
keep busy
bezoeken
bezocht
bezochten
hebben bezocht
bieden
bood
boden
hebben geboden
bijdragen (aan)
droeg bij
droegen bij
hebben bijgedragen
to contribute
bijhouden
hield bij
hielden bij
hebben bijgehouden
to keep up with, sustain
bijten
beet
beten
hebben gebeten
blazen
blies
bliezen
hebben geblazen
to whistle, blow
blijken
bleek
bleken
zijn gebleken
to appear, come true
blijven
bleef
bleven
zijn gebleven
breken
brak
braken
hebben gebroken
brengen
bracht
brachten
hebben bebracht
buigen
boog
bogen
hebben geebogen
dalen
daalde
daalden
zijn gedaald
deelnemen
nam deel
namen deel
hebben deelgenomen
denken
dacht
dachten
hebben gedacht
doen
deed
deden
hebben gedaan
doortrekken
trok door
trokken door
hebben doorgetrokken
dragen
droeg
droegen
hebben gedragen
drinken
dronk
dronken
hebben gedronken
dwingen
dwong
dwongen
hebben dwongen
ervaren
ervaarde
ervaarden
hebben ervaren
eten
at
aten
hebben gegeten
fluiten
floot
floten
hebben gefloten
gaan
ging
gingen
zijn gegaan
gedragen
gedroeg
gedroegen
hebben gedragen
gelden
gold
golden
hebben gegolgen
genezen
genoot
genoten
hebben genoten
genieten
genoot
genoten
hebben genoten
geven
gaf
gaven
hebben gegeven
glijden
gleed
gleden
zijn/hebben gegleden
graven
groef
groeven
hebben gegraven
hangen
hing
hingen
hebben gehangen
hardlopen
liep hard
liepen hard
zijn hardgelopen
hebben
had
hadden
hebben gehad
helpen
hielp
hielpen
hebben geholpen
heten
heette
heetten
hebben geheten
hoeven
hoefde
hoefden
hebben gehoeven
houden
hield
hielden
hebben gehouden
inbreken
brak in
braken in
hebben ingebroken
ingaan
ging in
gingen in
zijn ingegaan
ingrijpen
greep in
grepen in
hebben ingrijpen
to interefere
kiezen
koos
kozen
hebben gekozen
kijken
keek
keken
hebben gekeken
klinken
klonk
klonken
hebben geklonken
knijpen
kneep
knepen
hebben geknepen
komen
kwam
kwamen
zijn gekomen
kopen
kocht
kochten
hebben gekocht
krijgen
kreeg
kregen
hebben gekregen
kunnen
kon
konden
hebben gekund
lachen
lachte
lachten
hebben gelachen
laten
liet
lieten
hebben gelaten
lezen
las
lazen
hebben gelezen
liggen
lag
lagen
hebben gelegen
lijken
leek
leken
hebben geleken
lopen
liep
liepen
hebben/zijn gelopen
meedoen
deed mee
deden mee
hebben meegedaan
meten
mat
maten
hebben gemeten
misgaan
ging mis
gingen mis
zijn misgegaan
misleiden
misleidde
misleidden
hebben misleid
mislukken
mislukte
mislukten
zijn mislukt
moeten
moest
moesten
hebben gemoeten
mogen
mocht
mochten
hebben gemogen
naderen
naarde
naarden
zijn genaderd
nakomen
kwam na
kwamen na
zijn nagekomen
fulfill, accomplish
nemen
nam
namen
heeft genoemen
onderbreken
onderbrak
onderbraken
hebben onderbroken
interrupt
ondersteunen
ondersteunde
ondersteunden
hebben ondersteund
onderstrepen
onderstreepte
onderstreepten
hebben onderstreept
ontbreken
ontbrak
ontbraken
hebben ontbroken
lacking, missing
onthouden
onthield
onthielden
hebben onthouden
to remember
ontslaan
ontsloeg
ontsloegen
hebben ontslagen
to dismiss, to fire
ontsnappen
ontsnapte
ontsnapten
zijn ontsnapt
to escape
ontstaan
ontstond
ontstonden
zijn ontstaan
come into existence
ontvangen
ontving
ontvingen
hebben ontvangen
to receive
ontwerpen
ontwierp
ontwierpen
hebben ontworpen
to design
opdoen
deed op
deden op
hebben opgedaan
to ac
opdoen
deed op
deden op
hebben opgedaan
to acquire, to contract
openstaan
stond open
stonden open
hebben opengestaan
to be open, to be vacant
opkomen (voor)
kwam op
kwamen op
zijn opgekomen
to occur, to arise, to emerge
opladen
laadde op
laadden op
hebben opgeladen
to charge
opnemen
nam op
namen op
hebben opgenomen
to answer the phone,
opslaan
sloeg op
sloegen op
hebben opslagen
to save
optreden
trad op
traden op
hebben opgetreden
to perform
opvallen
viel op
vielen op
zijn opgevallen
to attract attention
overdrijven
overdreef
overdreven
hebben overdreven
to exaggerate
overgaan
ging over
gingen over
zijn overgaan
to move over, to turn into
overgeven
gaf over
gaven over
hebben overgegeven
to vomit
overhouden
hield over
hielden over
hebben overgehouden
to keep, maintain, preserve
overkomen
overkwam
overkwamen
zijn overgekomen
to come, visit
overlijden
overleed
overleden
zijn overleden
to die
overnemen
nam over
namen over
overgenomen
to take over, to replace
overstappen
stapte over
stapten over
zijn overgestapt
to change
oversteken
stak over
staken over
zijn overgestoken
to cross
overtuigen
overtuigde
overtuigden
hebben/zijn overtuigd
overvallen
overviel
overvielen
hebben overvallen
ambush, assault
plaatsvinden
vond plaats
vonden plaats
hebben plaatsgevonden
rijden
reed
reden
hebben/zijn gereden
roepen
riep
riepen
hebben geroepen
to call, shout, invite
rondhangen
hing rond
hingen rond
hebben rondgehangen
to hang around
ruiken
rook
roken
hebben geroken
scheiden
scheidde
scheidden
hebben/zijn gescholden
separate/divorce
schelden
schold
scholden
hebben gescholden
to curse, to scold
schoonhouden
hield schoon
hielden schoon
hebben schoongehouden
schrijven
schreef
schreven
hebben geschreven
schrikken
schrok
schrokken
zijn geschrokken
to scare, to jump
slaan
sloeg
sloegen
hebben geslagen
to hit, to strike
slapen
sliep
sliepen
hebben geslapen
slippen
slipte
sliepen
zijn gesplipt
sluiten
sloot
sloten
hebben gesloten
shut down