taal week 2 thema 2 Flashcards

1
Q

overschatten

A

denken dat iets of iemand beter is dan het echt zo is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

onderschatten

A

denken dat iets of iemand minder of slechter is dan het echt zo is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

intuïtief

A

op gevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

rationeel

A

met verstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het minderwaardigheidscomplex

A

het gevoel hebben dat je minder waard bent dan een ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de valkuil

A

een fout in je gedrag die je makkelijk maakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het criterium

A

de eis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het contrast

A

een tegenstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zoetsappig

A

zogenaamd vriendelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de meeloper

A

iemand die anderen volgt n geen eigen mening heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

creëren

A

maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

opbichten

A

vertellen dat je iets verkeerds hebt gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

weliswaar

A

dit zeg je als je iets toegeeft maar wel een maar bijkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

iemand voor vol inzien

A

iemand serireus nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

per slot van rekening

A

tenslotte als je er goed over nadenkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly