taal thema 1 week 2 Flashcards
1
Q
beprimerend
A
somber makend
2
Q
opbeurend
A
vrolijk makend
3
Q
smachten
A
verlangen
4
Q
onweerstaanbaar
A
heel aantrekelijk
5
Q
iemand versieren
A
heel aardig tegen iemand doen
6
Q
de reputatie
A
de goede of slechte naam
7
Q
de bijeenkomst
A
iets wat er toevallig bij komt,onbelangerijk
8
Q
de aanbidder
A
iemand die heel verlieft op je is
9
Q
zich realiseren
A
bessefen
10
Q
weemoedig
A
een beetje verdrietig om iets leuks dat over is
11
Q
de sleur
A
de manier waarop dingen gaan
12
Q
ongetwijfelt
A
zeker beslist
13
Q
de optie
A
de keuzemogelijkheid
14
Q
iemand uit het oog verliezen
A
geen contact meer met iemand hebben
15
Q
oost west thuis best
A
het is nergens beter dan thuis