stress en trauma Flashcards

1
Q

Waarom zijn PTSS en Acute stress stoornis wat anders dan een angststoornis?

A

Er zijn verschillende concepten waaruit stressreacties en traumatisering worden begrepen en deze zijn van invloed op. Het wordt niet meer als primaire angstreactie gezien, hetrogeniteit van stressgerelateerde hormonen daarom verschilt het in hoeverre stress wordt ervaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waarbij kan stress helpen?

A

Voor het helpen om onze doelen te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom helpt stress bij het behalen van onze doelen?

A

-alertheid
-adrenerge activatie
helpen bij het houden van overzicht en het tonen van daadkracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom zijn hulpverleners vatbaar voor stress en trauma gerelateerde klachten?

A

Omdat de leidend zijn in het verlenen van zorg en tegelijk kunnen lijden aan het verlenen van zorg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat gebeurt er als we stress gaan ervaren, wat is de oorzaak?

A

Een externe stimulus (bepaalde omstandigheid) of vermeende dreiging of zelfs gevaar voor welzijn, de gezondheid, reageert het lichaam op.
Het lichaam reageert dan als of het echt in gevaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is van belang om tot een adequate conceptualisatie te komen van de problematiek?

A

Het signaleren en in kaart brengen van de voor de cliënt stresserende factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een initiële stress reactie?

A

Een alarmreactie, vindt plaatst in de amygdala (amandelkern). Helpt mensen om zichzelf te redden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe wordt het lichaam in gereedheid gebracht om snel te reageren?

A

Er is een stopreactie en een voorbereidende oriëntatie. Deze kunnen bijna tegelijkertijd plaats vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer wordt het symphatisch zenuwstelsel actiever?

A

Bij de stopreactie, het lichaam wordt voorbereid op actie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er lichamelijk bij een actie?

A

Adrenaline wordt aangemaakt, hartslag gaat omhoog en spiertonus gaat omhoog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een defensieve orientatie?

A

Wat is er aan de hand, wat moet ik doen vechten, vluchten en verstoppen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat er gebeurt er met iemand met PTSS?

A

Die schat in de oriëntatie fase het gevaar te groot in. Waardoor het lichaam te sterk reageert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurt er bij de afronding?

A

Het lichaam keert weer terug naar de natuurlijke activatieniveau’s via herstelprocessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het herstelproces?

A

Het parasympatisch systeem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er met iemand met PTSS in de afronding?

A

DIe vind niet plaats. Het lichaam blijft in alarmfase staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doet de amygdala (amandelkern)?

A

Die evalueert voortdurend voor een situatie veilig is of niet. Ze reageert op alles wat een gevaar lijkt en activeert dan de hypothalamus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat doet de hypothalamus?

A

Deze activeert de hypofyse die de bijnier aanzet tot afgifte van adrenaline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waarin heeft de hypofyse nog meer een belangrijke rol?

A

in het geheugensysteem via de verbinding met de hippocampus. Het werkt als werkgeheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat gebeurt er met een traumatische gebeurtenis?

A

Deze wordt gefragmenteerd vastgelegd en bij de herinnering die de persoon daaraan beleeft is als of het op dit moment plaatst vindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke tekorten ontstaan er bij een traumatische gebeurtenis?

A

onvoldoende emotioneel bewustzijn
Emotionele ontregeling
Sociale disfunctie
geen stabiel zelfgevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarvoor zorgt de snelle reactie?

A

Voor het vrijkomen van adrenaline en noadrenaline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat gebeurt er met het bewust zijn bij een snelle reactie?

A

Dit wordt vernauwd en het geheugen wordt scherper gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat gebeurt er als er cortisol vrijkomt en waarom komt dit vrij?

A

Het suikergehalte gaat omhoog, het metabolisme versneld.

Het dept de heftige reactie en wist de herinnering, wat leidt tot gevoelens van ongeloof en onwerkelijkheid

24
Q

Wat gebeurt er bij mensen met PTSS in de hormaanbalans?

A

Er is onvoldoende terugkoppeling en het lichaam blijft gemobiliseerd in een voortdurende staat van stress door de herbelevingen.

25
Q

Waar voor is serotine belangrijk?

A

Het speelt een rol bij veiligheid en welbevinden.

26
Q

Wat voor is dopamine belangrijk?

A

Prettige ervaringen laten het dopaminespiegel stijgen. Een extreem hoge spiegel zorgt voor een freeze actie.

27
Q

Wat is de Nervus Vagus?

A

Een zwervende zenuw, hersenzenuw die begint in de hersenstam de grootste zenuw in het lichaam met een aantal vertakkingen die verbonden zijn aan de belangrijkste organen.

28
Q

Wat heeft relatie tot de nervus vagus?

A

Sociale steun, wanneer we ons onveilig voelen neemt het oudste deel van de vagus over. Het reptielenbrein.,

29
Q

Wat gebeurt er als het oudste gedeelte van de nervus vagus ons lichaam overneemd?

A

We hebben dan een shot down, we komen in spaarstand met een laag energie gebruik en er gaat minder bloed naar de hersenen. De aandacht is gericht op gevaar en niet op contact

30
Q

Hoe ontstaat freezing/numbing?

A

Door hypoarousal (weinig arousal)

31
Q

Hoe ontstaat overreacting (uitsluitend gericht op overleving?

A

Hyperarousal (veel arousal)

32
Q

Waar valt optimal arousal mee samen?

A

Met het window of tolerance

33
Q

Wat is een exacerbatie?

A

Een verergering van ernst, duur en omvang van de acute stress

34
Q

Wat is prediponerende factoren?

A

Voorspellende factoren.

35
Q

Wat zijn beschermde factoren?

A

Metalliserend vermogen, vaardigheid om te kunnen omgaan met emoties, hogere intelligentie, flexibiliteit en sociale steun

36
Q

Wat zijn comorbiditeit bij PTSS?

A

Stemmingsstoornissen, middelengebruik en persoonlijkheidsstoornissen.

37
Q

Natuurrampen vs door mens veroorzaakte rampen

A

Door de mensen schokt het menselijk vertrouwen

38
Q

Emotioneel trauma vs existentieel trauma

A

Emotioneel: slachtoffer kan het enig sinds in de context plaatsen.
Existentieel is een gebeurtenis waarbij het menszijn wordt ontkent. Men is als een object voor de dader. Dit gaat het voorstellingsvermogen te boven en schokt het zelfbeeld.

39
Q

Trauma type 1 vs trauma type 2

A

Type 1: eenmalige overweldigende gebeurtenis

Type 2: Een langdurige tijdsperiode in een context van terreur of onderwerping waartegen geen verweer mogelijk is

40
Q

Waarin speelt het geheugen een belangrijke rol bij trauma?

A

Hoe angstaanjagender de gebeurtenis, hoe preciezer het in ons geheugen wordt opgeslagen. Het krijgt een centrale plaats met connecties naar emoties, automatische reacties.

41
Q

Wat gaat er mis in het geheugen?

A

Details die niets met het trauma te maken hebben gehad, kunnen als activerende stimulus optreden. Het treed van op als een vals alarm.

42
Q

Wat is neurobiologisch belangrijk?

A

Het limbisch systeem. DIt bewaakt en onderzoekt de relatie met de buitenwereld.

43
Q

Wat is neuroceptie?

A

Inkomende informatie vergelijken met reeds bekende informatie.

44
Q

Wat zijn cognitieve schema’s of kerngedachten?

A

Ervaringen die mensen opdoen tot bepaalde conclusies over henzelf en de wereld. Het zijn diepgewortelde overtuigingen die gevoel en gedrag in nieuwe situaties beïnvloeden.

45
Q

Wat gebeurt er met deze schema’s als iemand een trauma mee maakt?

A

Iemand moet deze herzien

46
Q

Hoe wordt er gewerkt aan verkracht?

A

Door betekenis te geven aan het meegemaakte

47
Q

Wat wordt versterkt door sociale steun en communicatie en erkenning?

A

Het adaptief vermogen, het vermogen adequaat aan te passen aan de omgeving en de omstandigheid.

48
Q

Wat bepaald in welke mate iemand last heeft?

A

De aard en omvang van de belasting en de individuele belastbaarheid.

49
Q

Wat is watchful waiting?

A

De periode waarin waakzaam symptomen actief worden gemonitord.

50
Q

Wat is imaganaire exposure?

A

Een procedure waarbij de client wordt geholpen de traumatische herinnering zodanig bewust terug te beleven dat verwerking kan plaatsvinden

51
Q

Wat is EMDR?

A

Beginnend bij de specifieke gebeurtenis komt er een associatief proces op gang waarbij soortgelijke gebeurtenissen die te maken hebben worden verwerkt.
Door oogbewegingen en geluidjes wordt de spanning die om de gebeurtenis hangt verminderd.

52
Q

Wat is sonsorimotorische psychotherapie?

A

Gericht op het window van tolerance. Trauma’s worden lichamelijk beleefd en het lichamelijke sensaties worden beleefd. De client wordt geleerd nieuwsgierig te zijn naar hoe het lichaam reageert op lichamelijk triggers.

53
Q

Welke medicatie kan er voorgeschreven worden?

A

SRII, antidepressiva, antipsychotica, hypnotica (zijn niet effectief benzo’s)

54
Q

Wat is er belangrijk in de relatie met de SWer?

A

De afstand nabijheid. vaak willen ze meer fysieke ruimte om zich heen. betrouwbaarheid en voorspelbaarheid helpen de client.

55
Q

Wat is Expressed Emotion

A

Hoeveel emotie je uit, mensen met PTSS zijn gebaad bij iemand met wat vlakkere emoties.

56
Q

Welke 3 fases van interventies zijn er?

A
  • Stabilisatie
  • verwerking
  • intergratie