ADHD Flashcards

1
Q

wat voor temperament kunnen baby’s hebben?

A

gemakkelijk: nieuwsgiering
Geremd: angstig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat leren ouders kun kind door op hun temperament in te spelen?

A

Emotie regulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat verstaan we onder neurofysiologische rijping en wanneer vindt dat plaats?

A

van 0-3mnd kinderen leren te reageren op eigen arousal (reactiesysteem)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is sensomotiorische ontwikkeling en wanneer vindt dat plaats?

A

Motorisch gedrag aanpassen aan de omgeving van 3-12 mnd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is control en wanneer vindt dat plaats?

A

Van 12-18 mnd Bewust worden van sociale verwachtigen en adequaat aanpassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is zelfcontrol en wanneer vindt dat plaats?

A

Vanaf 24 mnd, beloning uitstellen, eigen gedrag monitoren in licht van doel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is emotieregulatie?

A

Emotie leren te beinvloeden en te beheersen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke fasen van reguleren van aandacht en gedrag kennen we?

A

-anticiperen vanaf week 6
-doelgericht gedrag tussen 8-12 mnd
-zelfcontrole 1,5 en 2,5 jaar
regelheid gedrag, regels hard op nazeggen (privespraak van 2,5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat vergroot de zelfcontrole?

A

Inzicht en verinnerlijking van van de regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat leer je met zelfcontrole?

A

Directe behoefte van bevrediging uitstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er als een kind impulsief reageerd?

A

Dan heeft er weinig of geen bewerking plaats gevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke twee hoofdgroepen van executieve functies kennen we?

A
  • denkvaardigheden en vaardigheden om je gedrag te stimuleren of aan te passen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke voorbeelden kun je noemen van denk vaardigheden?

A

Organisatie, time management, werk geheugen, metacognitie (jezelf en de situatie overzien), planning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke voorbeelden kun je noemen van vaardig heden op je gedrag te stimuleren of aan te passen?

A

Emotie regulatie, volgehouden aandacht, taakintiatie: op tijd en efficiëntie aan een taak beginnen, flexibiliteit, doelgericht doorzetting vermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat dacht men dat vroeger de oorzaak van ADHD was?

A

Morele ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

1903

A

Toename nervositeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

jaren 30-50

A

Minimal brain damage, zuurstof gebrek, virsusinfecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Jaren 70

A

Hyperkinetisch syndroom, overbewegelijke kinderen ook ADD werd onderscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke 3 opvattingen zijn er over ADHD

A
  • te wijten aan de opvoeding
  • we medicaliseren normaal druk gedag
  • ADHD is een hersenziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn de kenmerken van ADHD?

A
  • aandachts tekort

- hyperactiteit en impulsiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is reactie inhibitie?

A

Nadenken voor je handelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een hyperfocus?

A

Bij aantrekkelijke taken kan de concentratie heel goed zijn en kunnen ze zich helemaal verliezen.

23
Q

Wat is kenmerkend voor ADHD op het gebied van werken?

A

De onregelmatige manier van werken

24
Q

Wanneer zijn er vooral concentratieproblemen?

A

Bij lange saaie opdrachten

25
Q

Wat helpt bij concentratie problemen?

A
  • persoonlijke aandacht en een nieuwe uitdagende opdracht.

- achtergrond geluiden

26
Q

Waar is het hyper actieve gedrag voornodig?

A

Het is een vorm van zelf stimulatie die er voor zorgt dat informatie beter verwerkt wordt.

27
Q

Welke diagnose fouten worden er nog wel eens gemaakt?

A

ADD lijkt op een minder vorm van ASS> ODD kan lastig te onderscheiden zijn en een Bipolaire kan op ADHD lijken, maar deze verschilt door episodes.
Hyperactiviteit kan ook door een hersenbeschadiging komen, dan is het van lichamelijke aard.

28
Q

Welke comorbiditeit kennen we?

A
  • ODD (afwijzens ongehoorzaam en vijandig gedrag

- CS (normoverschrijdend gedragsstoornis) kinderen die zich agressief en soms geweldadig gedragen

29
Q

Welke internaliserende stoornissen kennen we?

A

veel kinderen met ADHD hebben een angststoornis. Depressies komen vaak voor en Bipolaire stoornissen Bij kinderen met adhd komen ODD en CD het meeste voor

30
Q

Met welke leerstoornissen komt ADHD voor?

A

Dyslexie of dyscalculie

31
Q

Hoe is het verloop met een ticstoornis en ADHD?

A

Hoe ernstige de ticstoornis hoe groter de kans dat er ADHD bij zit. Meestal ontstaat de ADHD 2,5 jaar eerder dan de tics

32
Q

Waarom slapen kinderen met ADHD slecht?

A

Ze maken minder melatoline aan. Kennen veel motorische onrust en kunnen slecht hun bed uitkomen in de ochtend.

33
Q

Welke problemen met motoriek zijn er bij ADHD?

A

Vaak met de fijne motoriek. fysio kan hier bij helpen

34
Q

Hoe vaak komt ADHD voor?

A

in een klas van 25 kinderen hebben er 2 ADHD en op de 2 klassen zit er 1 met ernstige ADHD.

35
Q

Hoeveel mensen hebben er als ze volwassen zijn nog begeleiding nodig?

A

40-50%

36
Q

Zit er een verschil tussen jongen en meisjes?

A

Adhd komt meer bij jongens voor, add bij meisjes

37
Q

ADHD is een externaliserende stoornis wat betekend dat?

A

VOoral de omgeving van het kind heeft er last van.

38
Q

Welke biologische kenmerken zijn er?

A

Activiteit in het gebied van de hersenen spelen een rol bij het remmen van gedrag en het volhouden van aandacht is hij kinderen met ADHD lager dan bij andere kinderen.
Erfelijkheid is de belangrijkste factor.

39
Q

Wat is belangrijk bij prenatale programmering?

A

Roken en alcoholgebruik en er zijn aanwijzingen dat blootstelling van hoge niveaus van luchtvervuiling de kans op ADHD vergroten

40
Q

Wat zegt Prematuriteit?

A

laag en hoog geboortegewicht is een risico

41
Q

wat kan levenstijl nog doen?

A

Roken voor de 23ste levensjaar kan de rijping van het brein verstoren dit vergroot de kans op problemen met de executieve functies.
Veel energiedrankjes drinken doen hyperactiviteit en impulsiviteit toenemen.

42
Q

Relatie en gezinproblemen

A

Kinderen ervaren stress en dit heeft een negatieve invloed op het gedrag van het kind

43
Q

Te strenge opvoeding?

A

Kind krijgt meer aanwijzingen en bevelen die hij niet kan opvolgen. Ouders worden steeds strenger en negatiever en het kind steeds gefrusteerder

44
Q

Stress?

A

Risico ontstaan depressie moeder, wat hyperactief gedrag van het kind versterkt.

45
Q

Ongewenste gezinsituaties?

A

Vaak een sociaal isolement, probleem kind wordt te hard aangepakt.

46
Q

OVerbeschermde opvoeding?

A

Kind wordt te weinig begrenst in zijn gedrag

47
Q

Wat zijn de risicofactoren in de omgeving?

A
  • Laag ec. status, ouders ervaren meer stress en kunnen daardoor minder goed kun opvoedings kwaliteiten benutten
  • immigranten
  • leven in een achterstandsbuurt
  • grote klassen op school
48
Q

Wat zijn beschermde factoren?

A
  • TIjdens zwangerschap: gezonde levensstijl weinig stress
  • warme betrokken opvoeding
  • positieve ondersteunende houding
49
Q

Wat zijn risico’s op de verdere ontwikkeling in het leven van iemand met ADHD?

A

vergroot de kans op problemen met leeftijdsgenoten, slechte schoolprestaties, gezinsproblemen en lichamelijke ongelukken.

50
Q

Wat is de algemene aanpak bij ADHD?

A

De competentie van ouders versterken. Doel is om gedragsproblemen te voorkomen. Gericht op grenzen stellen en voorkomen van een negatieve spiraal en het voorkomen van anti-sociaal gedrag

51
Q

Welke 3 bewezen therapie vormen zijn effectief?

A
  • Psycho educatie
  • gedragstherapeutische behandeling: gedragsmodificatie van het kind, oudertraining en sociale vaardigheidstraining
  • medicatie: gedrag wordt op kort termijn verbeterd, school prestaties, sociale vaardigheden verbeteren niet altijd automatisch.
52
Q

Wat is multimodale therapie?

A

een combinatie van psycho educatie, leerkrachttraining, gedragstherapie voor het kind en medicatie

53
Q

Welke 3 nieuwe mogelijke methode zijn er?

A
  • eliminatie dieet
  • training executieve functies met behulp van computer games
  • neurofeedback