Leren Flashcards

1
Q

Wat is Associatief leren?

A

Het leggen en onthouden van relaties tussen 2 gebeurtenissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem 2 bekende vormen van associatief leren.

A

Klassiek conditioneren en operant conditioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Binnen welke stromingen wordt er gekeken naar associatief leren?

A

Gedragstheorie/behaviorisme en sociaal leren/observationeel leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen een mens en een mensaap?

A

De mens heeft grotere hersenen, maar is langer afhankelijk van zijn verzorger. Dit komt door het sociaal leren. Het grootste verschil zit in de kindertijd. Apen kennen die tijd niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat verstaan we onder instinct/ soort-specifiek gedrag?

A

Een aantal (vaak complexe) handelingen die universeel zijn. Ze vinden plaats onder specifieke omstandigheden. Zijn aangeboren en gedurende de evolutie ontwikkeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zijn we ons bewust van instinctief gedrag?

A

nee, maar mensen kunnen we wel in tweede instantie over nadenken en zijn in staat hun gedrag bij te sturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen mensen en dieren qua instinctief gedrag?

A

Mensen kunnen hun instinctief gedrag enigszins meester worden, dieren niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke dieren hebben geen lerend vermogen?

A

Insecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tissen een reflex en een instinct?

A

Een reflex is een aangeboren gedragsmogelijkheid die simpel is. Instincten zijn veel complexer. Een reflex kun je niet onderdrukken een instinct wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe lang blijven reflexen bestaan?

A

veel van de reflexen verdwijnen na de babytijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar dienen reflexen voor?

A

Ze spelen een rol bij klassiek conditioneren en van niet alle reflexen is bekend waar ze voor dienen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat wordt er bedoeld met Rijping?

A

Dat gaat over het tijdstip waarop een leerprocessen hun invloed doen gelden. De aanleg voor de gedragsmogelijk is er, maar de persoon moet eerst groeien. Denk aan lopen. Een baby kan dat niet, maar een peuter van een jaar wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat betekend leren?

A

Verandering in een “innerlijk” hersenproces of door gedrag. Ook geven we de wereld om ons heen en onszelf betekenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn 4 belangrijke aspecten bij leren?

A
  • leren veroorzaakt een “permanente” verandering. Men is in staat tot wat nieuws. Er zijn nieuwe verbindingen tussen hersencellen gelegd. Dit is permanent.
  • Leren produceert nieuw gedrag en kennis. We kunnen leren zonder resultaat te zien.
  • de gevolgen spelen vaak een rol (straf/beloning)
  • oefening speelt vrijwel altijd een rol zo kan het gedragsrepertoire uitgebreid en vervolmaakt worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een stimulus?

A

Een prikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een respons?

A

het gedrag dat de stimulus uitlokt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een overte respons?

A

een zichtbare respons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een coverte respons?

A

een onzichtbare respons (gevoelens)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat verstaan we onder stimulus-responspsychologie?

A

Behaviorisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bij welke naam denk je aan klassiek conditioneren?

A

Pavlov

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat gebeurt er bij klassiek conditioneren?

A

Een respons wordt gekoppeld aan een waarneming (stimulus) dit is een associatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de eerste manier van leren bij mensen?

A

Klassieke conditioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke leermechanisme is evolutionair gezien het oudst?

A

Klassiek conditioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welk leermechanisme kan vrijwel elk organisme?

A

Klassiek conditioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat kun je vertellen over de associaties die geleerd zijn door klassieke conditionering?

A

Ze zijn lastig af te leren en vaak ongevoelig voor gedachten die we er over hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is een fobie en wat doet dit met de persoon die het heeft?

A

Een extreme en irreële angst voor een object, dier, situatie of persoon. De persoon wordt er ernstig door belemmerd en een fobie is lastig af te leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is generaliseren? (Klassiek conditioneren)

A

Bij klassiek conditioneren gaat het om stimulus generalisatie. De respons gaat zich ook uitten bij prikkels die lijken op de oorspronkelijke prikkel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is discrimineren? ( klassiek conditioneren)

A

Er wordt geleerd om de geconditioneerde stimulus die de reactie uitlokt te specificeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is reinforcement? (klassiek conditioneren)

A

Bekrachtiging. Er moet bekrachtigd worden, anders wordt er geen associatie gemaakt. Via reinforcement wordt ook discriminatie geleerd.

30
Q

Wat is extinctie? (klassiek conditioneren)

A

Als reinforcment stopt zal de geleverde bevindingen weer afgeleerd worden, Dit noemt men uitdoving of extinctie.

31
Q

Wat is operant conditioneren?

A

Het gedrag verandert door de consequenties die het gedrag oproept. Zijn de consequenties prettig wordt het gedrag herhaald, bij onprettige consequenties zal het gedrag stoppen.

32
Q

Hoe werkt een Stimulus- respons verbinding?

A

Hoe vaker het gedrag voorkomt hoe sterker de verbinding wordt.

33
Q

Wat is het leerprincipe?

A

Het is verwant aan het operant conditioneren, proefondervindelijk of trail and error leren. Het resultaat bepaald het gedrag wat wordt voortgezet.
Bepaald gedrag wordt tot stand gebracht door straf of beloning.

34
Q

Hoe noemen we het leerprincipe bij mensen en bij dieren?

A

Bij mensen opvoeding, bij dieren dressuur.

35
Q

Wie was Skinner?

A

Wordt veel verband gebracht met operante conditioneren.

36
Q

Wat is de skinnerbox?

A

Een instrument waarmee de veranderingen van dier gedrag wetenschappelijk kon worden onderzocht.

37
Q

Wat zijn de 4 leerwetten?

A
  • generaliseren
  • discriminatie
  • reinforcement
  • discriminatiestimulus
38
Q

Wat is een discriminatiestimulus?

A

Een prikkel waarbij het organisme heeft geleerd dat er een positieve respons volgt op gedrag.

39
Q

Wat is positieve reinforcement en negatieve reinforcement?

A

Positief: gevolgen die plezierig zijn
negatief: gevolgen die als vervelend of straf ervaren worden.

40
Q

Wat is een positieve beloning en een negatieve beloning?

A

Positief: positief gevolg gekoppeld aan het gedrag
negatief: vervelende consequentie op het gedrag word verwijderd en dit wordt als prettig ervaren.

41
Q

Wat is een primaire reinforcer?

A

Bekrachtiging die direct te gebruiken is en direct het gedrag versterkt een intrinsieke motivatie.

42
Q

Wat is een secundaire reinforcer?

A

Een bekrachtiging waarmee een primaire reinforcer verworven kan worden, bijv geld.

43
Q

Wat is belangrijk voor de duurzaamheid van een bekrachtiging?

A

De freqentie. Zo nu en dan het gedrag bekrachtigen heeft het meeste effect.

44
Q

Wat is intermittent reinformcement?

A

Zo nu en dan bekrachtigen

45
Q

Wat zijn de 3 regels bij bekrachtigen?

A
  • doe het direct
  • doe het consequent ( telkens weer)
  • doe het consistent ( overal en altijd)
46
Q

Wat is een belangrijk beloning om niet meer te geven als je gedrag wil extincteren?

A

aandacht

47
Q

Wat zijn de verschillen tussen klassiek en operant conditioneren?

A
klassiek:
bouwt op reflex
leren van gevoelens
associatie tussen 2 stimuli
leert passief
reinforcement lokt het gedrag uit en vindt plaats voor het gedrag
Operant
geleerd gedrag is al in het repertoire
leren van handeling
associatie tussen gedrag en gevolg van
leert iets creatief
reinforcement vindt plaats op het gedrag.
48
Q

kun je klassiek en operant conditioneren in de praktijk makkelijk onderscheiden?

A

nee

49
Q

Wat probeert men te bereiken met exposure?

A

een geleerde associatie die moet verdwijnen door extinctie.

50
Q

Wat is exposure?

A

Blootstelling aan de angstopwekkende situatie

51
Q

Wat zijn verschillende varianten van exposure?

A

In vivo: techniek wordt in een echte angstaanjagende situatie toepassen
in vitro: in gedachte wordt de confrontatie aangegaan

52
Q

Wat kun je vertellen over schillende manieren van exposure?

A

Het kan gecombineerd worden. En verschilt in tijdlengte. In vito werkt het beste. exposure wordt vaak opgebouwd tot de persoon het nog net aan kan

53
Q

Wat is verbale versterking?

A

Een experiment waarbij alle uitspraken waarin ik voorkwam instemmend worden beloont door te knikken of te mompel.

54
Q

hoe kun je operante conditionering gebruiken om ongewenst gedrag te veranderen?

A

Aandacht is een uiterst sterke bekrachtiging. hierdoor kan gedrag versterkt of voorkomen worden. ook is goed te analyseren hoe gedrag ontstaat. wat het in stand houd en hoe het te corrigeren is.

55
Q

Wat is shapen?

A

Het gedrag wordt stap voor stap in de gewenste vorm gegoten.

56
Q

Wat zijn de nadelen van trail and error leren?

A

Je moet alles zelf uitvinden en profiteert niet van de ervaringen van anderen. Je maakt veel fouten die vervelende consequenties kunnen hebben voor anderen en het kost veel tijd.

57
Q

Wat is sociaal leren/model leren/ observationeel leren?

A

Een belangrijk leermechanisme om complexe vaardigheden te leren.

58
Q

Waarom past sociaal leren zo goed bij ons als mensen?

A

Onze hersenen zijn zo uitgerust dat we goed op letten wat de ander doet.

59
Q

Waarin verschillen wij met dieren die in groepen leven?

A

Dieren in groepen leren ook door sociaal leren, zij missen alleen de verbale uitleg

60
Q

Van welke mensen leren we?

A

Van mensen met wie we ons kunnen identificeren. Waar we tegen op kijken of die een hoge status hebben/

61
Q

Waar was albert bandura?

A

Hij is bekend om de baby doll experimenten. kinderen leren van straf en beloning. Dit gedrag kunnen ze overnemen en zelf kopiëren. In het experiment laten ze niet alleen hoe agressie wordt geleerd, maar door na-apen de kenmerken van het model en gevolgen op het gedrag die een rol spelen.

62
Q

Welke aspecten beinvloeden de mate van imitatie? (baby doll experiment)

A
  • wordt het agressieve model bestraft of beloont
  • wordt het model als machtig gezien, heeft het een hogere status?
  • Het kind zal als het boos is sneller een rol op zich nemen.
  • morele ontwikkeling
  • idificatie met de persoon die wordt waargenomen
  • de omgeving welke objecten staan er in.
63
Q

Wat voor effect hebben het spelen van gewelddadige spelletjes voor kinderen?

A

Ze veranderen de hersenen.

64
Q

wat is sociale beinvloeding en wanneer doen ze dat?

A

mensen gaan af op het oordeel of de mening van een ander. wanneer ze niet goed kunnen bepalen hoe de werkelijkheid in elkaar zit.

65
Q

Wanneer gaan mensen af op hun eigen waarneming?

A

Als het gaat om fysiek werkelijkheid

66
Q

Wat is sociale druk?

A

Wanneer situaties onduidelijk zijn conformeert men zich vaak aan het groepsuitgangspunt.

67
Q

Welke factoren zijn van betekenis bij sociale druk?

A
  • fysieke werkelijkheid is onduidelijk
  • modellen moeten betrouwbaar overkomen en unaniem zijn
  • niet iedereen ervaart hetzelfde.
68
Q

Wat is mimicry?

A

Het al dan niet bewust nabootsen van gedrag of uiterlijke kenmerken van een ander. Het is een vorm van sociale lijm, het zorgt er voor dat de groep bij elkaar blijft.

69
Q

Wanneer vindt er geen mimicry plaatst?

A

wanneer men in een groep komt waarmee men geen verbanden voelt of waarin mensen niet op je lijken.

70
Q

Wat zijn 4 belangrijke strategieën in het opvoeden?

A
  • structureren: inzetten en hanteren van regels
  • stimuleren: het gedrag zal vaker voorkomen als het beloond wordt
  • negeren en isoleren: straffen heeft negatieve bijwerkingen, het is beter ongewenst gedrag geen aandacht te geven.
  • communiceren: de voorwaarden dat er de eerste 3 werken en een positieve grondhouding.