Signaaltransductie Flashcards

1
Q

De werking van groeifactor receptoren door activering van kinase activiteit

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Groeifactoren

A

Binden specifiek aan een bepaalde receptor.
Zorgen ervoor dat receptoren bij elkaar komen tot dimeren of oligomeren waarna er signalen kunnen worden doorgegeven naar de kern zodat de celdeling kan plaatsvinden. De gedeelde cellen gaan vervolgens verder differentiëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Signaalpad

A

Interacties tussen verschillende eiwitmoleculen leiden tot activatie van eiwitten in de kern die vaak een belangrijke rol hebben bij gentranscriptie.
Begint bij binding van een groeifactor aan een receptor, want die geeft aan dat er een nieuw eiwit nodig is voor celdeling en rijping.

Eigenlijk wordt er vaker over signaalnetwerken gepraat, omdat receptor signalen nooit lineair verlopen, maar altijd een netwerk vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Groeifactoren bij verschillende cel productie routes

A

Rode bloedcellen: EPO
Witte bloedcellen: G-CSF
Trombocyten: TPO

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

3 hoofdgroepen van membraanreceptoren

A
  • Ion-channel-linked receptor
  • G-protein-linked receptor
  • Enzyme-linked receptor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Enzym gebonden receptor

A

Kunnen na dimerisatie enzymactiviteit veroorzaken.
Ze hebben zelf ook enzymactiviteit, door hun intracellulair domein.
Receptor Tyrosine Kinases (groeifactor receptoren).
FLT3.
Kan 1 kinase domein hebben, of een ATP bindingsplaats die vervolgens het katalytische deel aanzet; dat laatste is het geval bij FLT3 (split kinase receptor).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bloedcelreceptoren

A

Lijken op enzym gebonden receptoren, maar hebben geen enzymactiviteit van hun intracellulair domein. Hier gebruiken ze JAK voor.
=Non-RTK
Cytokinereceptoren i.p.v. groeifactor.
Ook ATP is nodig voor kinase activiteit; proteïne kinases zorgen voor binding van ATP aan een OH groep.
Binding van ATP kan bij 3 van de 20 aminozuren: serine, tyrosine, threonine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

JAK tyrosine kinase

A

Activatie van JAKs vindt plaats in trans (kruis) na receptor-dimeer vorming en conformatieverandering.
Ze fosforyleren tyrosines in receptor ketens en in signaaleiwitten –> activatie –> cellulaire responsen.
Afwijkingen in deze receptoren en JAKs en cytoplasmatische kinases zijn betrokken bij bloedziekten. Daarom zijn ze een doel voor targeted therapy.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

G-CSF receptor

A

Door G-CSF binding komen de receptoren bij elkaar en kunnen JAKS elkaar cross-activeren.
Vervolgens binden de JAKs andere eiwitten en activeren ze. Ze kunnen tyrosines fosforyleren in signaaleiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eiwitinteractiedomeinen

A

‘Legostenen’ in het signaalnetwerk.
Cruciaal om de transductie te laten verlopen.
Er zijn ook lipides die dit kunnen doen.
Alleen signaaleiwitten die geactiveerd van de receptor afkomen kunnen interacties aangaan.
In het bijzonder SH-2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

SH-2

A

Eiwit-interactie domein
Signaalmoleculen hebben een SH-2 domein die zorgt voor de specificiteit.
Het SH2 moet geactiveerd zijn door fosforylering om te kunnen binden.
Dan zijn er nog meer aminozuren in de receptor waar het SH-2 precies op past –> specificiteit.
Signaalmoleculen kunnen nu binden aan gefosforyleerd tyrosinge in het receptoreiwit, met hun SH-2 domein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De rol van fosfatases bij het uitzetten van receptorsignalen

A

EPO signalering wordt gestopt door SHP-1.
Het SHP-1 kan binden aan de gefosforyleerde receptor en het JAK2. Het koppelt dan de fosfaat los, en EPO vertrekt. Het proces induceert dus zichzelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

RAS

A

In een normale celdeling bindt er op een gefosforyleerd stukje TKR een schakeleiwit (SH2-SH3 + Guanine Exchange Factor) wat ervoor zorgt dat RAS (wat zit gebonden aan een membraan) wordt geactiveerd.

Wordt niet geactiveerd via ATP fosforylering, maar GDP –> GTP omzetting.

Enzymen die daarbij een rol spelen: GAP (GTPase Activating Protein, bvb SOS) & GEF (guanine exchange factor).

  • GAP zet het systeem uit door GTP hydrolyse
  • GEF zet het systeem aan door GDP exchange
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Oncogeen RAS

A

Koppelt los van het activatie proces, en wordt spontaan geactiveerd.
GAP is hierbij belangrijk.
Verschillende mutaties in Ras zorgen ervoor dat het altijd actief is, en het niet gedeactiveerd kan worden door GAP.
Actief Ras –> Raf –> MEK –> MAPK –> transcriptie + activatie celcyclus
–> Kanker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Receptor- en signaalafwijkingen bij leukemie

A

AML: FLT3 receptor. Deze mensen hebben een significant slechtere overleving dan zonder deze mutatie.
CNL: G-CSF receptor
MPN: Jak2, TPO receptor, CALR.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

FLT3-ITD consequentie

A

FLT3 = split-kinase
Internal tandem duplications zorgen ervoor dat FLT3 spontaan actief wordt en gaat dimeriseren –> spontane deling van AML cellen.

17
Q

CSF3R mutatie consequenties

A

Spontane dimerisatie –> JAKs actief zonder dat er G-CSF gebonden is –> G-CSF onafhankelijke proliferatie.
= CNL.
Van belang dat dit goed gediagnosticeerd wordt want het lijkt op een ander ziektebeeld. Onbehandelbaar, slechte prognose.

18
Q

Myeloproliferatieve aandoening

A

Lijks op CSF3R mutatie, CNL, maar het heeft mutaties in andere aspecten van de signaal cascade: JAK2, CALR, MPL.
–> Polycytemia Vera (overproductie rode bloedcellen), Essentiele Trombocytose, Primaire Myelofibrose.
= Ziektebeelden met een betere levensverwachting.
-Deze ziektebeelden kunnen in elkaar overgaan.

19
Q

JAK2 / MPL / CALR mutaties

A

JAK2 mutaties kunnen leiden tot verschillende vormen MPD

  • Door een mutatie is de remmende werking van het JH2 domein (pseudokinase) op het JH1 (TK) domein weg ; Binding van eiwitten aan de EPO of TPO receptoren is nog wel nodig, maar daarna is er spontane activiteit = EPO/TPO onafhankelijk, maar EPOR/TPOR afhankelijk (hypersensitieve signalering).
  • -> PV, ET, PMF

MPL/CALR:

  • MPL spontaan actief; TPO-R
  • CARL: normaal een transporteiwit dat niks in de signaaltransductie doet. In dit geval zorgt CARL ervoor dat calreticuline in het ER wordt gemuteerd zodat het een spontane dimeer wordt voordat hij op het membraan komt –> spontane signaaltransductie –> proliferatie.

–>ET, PMF