Infectieziekten Flashcards

1
Q

Bacteriën

A

Eencelligen met dubbelstrengs, circulair DNA.
Vaak ook plasmidaal DNA wat ze kunnen uitwisselen met andere bacteriën, en wat wordt gebruikt voor infectie van mensen.
Gramnegatief/grampositief.
Spiraalvormig/staafjes.
–Heel divers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Virussen

A

Kunnen zichzelf vermeerderen, afhankelijk van gastheercellen.
Bevatten alleen RNA of DNA, enkelstrengs of dubbelstrengs wat is omgeven door een eiwitmantel.
Niet te zien onder de gewone microscoop.
Ze zouden gekweekt kunnen worden met een cellijn, mar PCR is makkelijker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Funghi

A

Schimmels: Eukaryoten die vertakkende draden kunnen vormen.
Planten voort door sporen vorming. Dit kan aseksueel maar ook seksueel, waardoor ze DNA kunnen uitwisselen.
Unicellulair = gisten.
Diepgaande schimmelinfecties komen niet voor bij gewoon gezonde mensen.
Meest voorkomende schimmelziekte = Aspargillis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Parasieten

A

Eukaryoten
Malaria, wormen
Vaak zie je dat de parasieten zelf niet eens schadelijk zijn, maar de bacteriën die ze overbrengen wel (teken).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stacocius/Stafkokkus aurius

A

Een bacterie die 30% van de mensen gewoon meedragen op de huid.
Als het op een andere plek gaat zitten kan het toch voor infecties zorgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Definitie van infectie

A

Een micro-organisme dringt een gastheer binnen en verspreidt en koloniseert zich hier wat tot schade of een veranderde fysiologie leidt.

Afhankelijk van: Micro-organisme, gastheer, besmettingsroute.

Besmetting/kolonisatie –> Lokale invasie en verspreiding –> ontstekings- en immuunreactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pathogeniciteit; primair/opportunistisch

A

Het vermogen van een micro-organisme om een ziekte te veroorzaken.
Primair pathogeen: Zorgt bij infectie regelmatig voor ziekteverschijnselen.
Opportunistisch pathogeen: Zorgt voor ziekte bij een verminderde weerstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bacteriën kunnen ook verschillende virulentiefactoren bij zich dragen

A

Deze bepalen het infectierisico:
-Adhesinen, toxinen, kapsel, adhesie pili
Een stam kan virulentiefactoren kwijtraken of opnemen
Kunnen worden aangetoond met PCR, alleen is het niet te zeggen dat ze ook allemaal tot expressie komen.
Ook binnen soorten zijn er bacteriën die ergere infecties kunnen veroorzaken dan anderen, omdat de virulentiefactoren niet per definitie aanwezig zijn op elke individuele bacterie.
Ze kunnen worden uitgewisseld, met bacteriën die een beetje op elkaar lijken
= Goed voor de bacterie, slecht voor de mens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De genetische achtergrond van de gastheer speelt ook een rol bij de pathogeneticiteit

A

Mensen met sikkelcelziekte zijn ongevoelig voor malaria, omdat de bloedcellen zijn vervormd en het zo de cellen niet kan binnendringen.
–> Theorie dat sikkelcelziekte vaker voorkomt in Afrika.

Community acquired:
+Voorheen gezonde mensen.
+Normale bacterie, waarschijnlijk verkregen door contact.
+Vaak gevoelig bacteriën, dus na medicatie knap je snel op.
Ziekenhuidinfecties:
+Patiënten met verminderde weerstand.
+Veroorzaakt door ‘gewone’ micro-organismen.
+Andere antibiotica
+Resistente bacteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De besmettingsroute maakt uit voor de pathogeneticiteit

A

Organismen hebben vaak voorkeur voor een bepaalde route.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Transmissie

A

Overdracht van micro-organismen van bron naar gastheer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Contact verspreiding

A

Patiënt heeft contact met de bron

  • Direct: Chlamydia, SOA = mens-op-mens
  • Indirect: Intermediair, gebruik van hetzelfde object.
  • Druppel: Grotere partikels, korte passage van infectieus agens door de lucht als bron, tussen patiënten die relatief dicht bij elkaar zijn.

Druppel = 5um of groter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Aërogene verspreiding

A

In hele kleine partikels, zo klein dat ze in aërosolen, stofdeeltjes of huidschilfers kunnen zitten. Kunnen uren tot dagen aanwezig blijven.
Er zit meters of meer tussen patiënten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vector-gemedieerde verspreiding

A

Via andere micro-organismen, met name insecten (malaria).

Haal je de vector weg, haal je de transmissie weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Common-vehicle verspreiding

A

Zelf van iets gebruik maken en er ziek van worden. Bijvoorbeeld niet goed gebakken kip eten of cholera in drinkwater drinken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Diagnostiek van infectieziekten

A

Directe methoden: microscoop, kan bij bacteriën.

Kweek: bij bacteriën. Vermenigvuldigen tot er genoeg zijn om te zien. Vaste of vloeibare media.
+Verschillende platen voor verschillende bacteriën die het beter doen op bepaalde voedingsstoffen.
+Groeivereisten/omzettingen: het omzettingspatroon is kenmerkend voor een bepaalde bacteriesoort.
+Maldi-TOF: Een laser schiet op rondjes waardoor de bacteriën uit elkaar spatten en alle eiwitten vrijkomen. Die worden omhoog getrokken en op grootte gescheiden (massa-spectometrie) – Patroon kenmerkend voor een bacterisoort.

Serologie (antistoffen): Bij ziektes die wat langer duren, want het kost tijd om ze aan te maken.

Moleculaire detectie (PCR): wordt gedaan bij virussen.

Antigeentesten: Iets minder gevoelig. Er is veel van het micro-organisme nodig om een positief resultaat te krijgen, maar als hij positief is klopt het hoogstwaarschijnlijk wel.

17
Q

Behandeling Infectieziekten

A

Huisarts/GGD
2e lijn hangt af van het ziektebeeld: Medisch specialist/Internist.
Werking hangt af van: Gastheer, micro-organisme, therapie

Veel infectieziekten zijn ‘self-limiting’.
Abces wil je draineren, want hier komt geen bloed doorheen en dan de antibiotica ook niet.
Medicamenteuze behandelingen komen vaak te laat: Antibiotica etc.

18
Q

Gevoeligheid testen van antibiotica

A

Kolonie wordt opgelost in vloeistof en overgezet in verschillende buisjes met verschillende soorten antibiotica.

  • -> MIC (minimal concentration)
  • Dit kan nooit met gewoon sequencing worden bepaald, dus wordt altijd in het lab gedaan.
19
Q

Het ontstaan van bacteriële resistentie

A

Bacteriën bezitten allerlei mechanismes die ze in de jaren hebben ontwikkeld in strijdt tegen andere micro-organismen. Na een antibioticabehandeling worden deze bacteriën eruit gefilterd (overlevende). Als die wordt toegediend op een groot deel van de samenleving neemt de resistentie van bacteriën toe.
In plasmidegenen komen resistentiegenen vaak voor, en die worden tussen bacteriën uitgewisseld.
Resistente bacteriën zijn niet pathogener, maar moeilijker te behandelen –> meer bijwerkingen, langere opnameduur, hogere sterfte.

20
Q

Hoe Immuundysregulatie te behandelen?

A

Steroïden: remmen de functie van afweercellen zodat het immuunsysteem wordt onderdrukt.
Reductie van inflammatoire mediatoren.
Remming van cel migratie naar ontstekingsplaatsen door remming van expressie van adhesiemoleculen.
Bevorderen apoptose van leukocyten en lymfocyten.

  • Prednison : cortisol –> transcriptiefactoren onderdrukt, en daarbij ontstekingsfactoren –> directe celdood en onderdrukking van activiteit.
  • Is wel aspecifiek dus wordt het hele immuunsysteem platgelegd –> meer infectiegevaar.
21
Q

Endogeen cortisol

A

Aanmaak in de bijnieren om het lichaam in balans te houden

22
Q

Alternatieven voor steroïden: biologicals

A

Gericht tegen 1 of meerdere eiwitten, dus heel specifiek.

  • Anti-TNF-a
  • Anti-IL
  • Rituximab

Niet helemaal zonder bijwerkingen:

  • Bloedarmoede omdat toxische metabolieten door genetische defecten niet kunnen worden opgeruimd.
  • Verhoogd risico op kanker omdat het immuunsysteem tumorgroei ook onderdrukt.
  • Niet gebruiken bij zwangere vrouwen, omdat de middelen aangrijpen op DNA transcriptie en celgroei, etc.
23
Q

Azathioproïne

A

Tegen de ziekte van Cröhn. Remt delende cellen en aanmaak en functie van witte bloedcellen. Is dus veel meer gericht op het immuunsysteem dan Prednison dat kan.

24
Q

Biologicals

A

Een biologisch geneesmiddel waarvan de werkzame stof is vervaardigd door, of afkomstig is van een levend organisme. In plaats van puur chemische middelen.
Bestond eigenlijk al lang; insuline toediening uit een gezonde alvleesklier.
De bekendste is anti-TNF-alfa, tegen reumatoïde artritis bijvoorbeeld.

TNF zorgt normaalgesproken voor activatie van eiwitten, cel recruitment naar geïnfecteerde weefsels, productie van vaten zodat gewrichten beter doorbloed worden en er meer ruimte komt voor ontstekingen, draagt bij aan leukocytose, trombocytose en cel schade.