Sentence 2 Flashcards

1
Q

He is still an officer

A

Hij is nog steeds een officier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

I do not like this person, my husband does

A

Ik houd niet van deze persoon, mijn man wel / mijn man niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

We had to stop talking about this person

A

Wij moesten stoppen over deze persoon te spreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

I think opposite of what he thinks

A

Ik denk het tegenovergestelde van wat hij denkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

The kids are on my side

A

De kinderen staan aan mijn kant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

The kids support me

A

De kinderen steunen mij / ondersteunen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

The planes fly very low, we can almost touch them

A

De vliegtuigen vliegen heel laag, wij kunnen hen bijna aanraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

We can touch the planes

A

Wij kunnen de vliegtuigen aanraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

I live by the airport

A

Ik woon vlak bij de luchthaven / Ik woon bij de luchthaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

I live next to the airport

A

Ik woon naast de luchthaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

I live close to the airport

A

Ik woon dicht bij de luchthaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

I live in the neighborhood of the airport

A

Ik woon in de buurt van de luchthaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

I live in the surroundings of the airport

A

Ik woon in de omgeving van de luchthaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

How close to the airport do you live?
How many kilometers from the airport do you live?
What distance do you live from the airport?
How far do you live from the airport?

A
  • Hoe dicht bij de luchthaven woon je? Ik woon 10km van de luchthaven
  • Hoevel km van de luchthaven woon je? Ik woon 10km van de luchthaven
  • Op welke afstand van de luchthaven woon je?
  • Hoe ver woon je van de luchthaven? Ik woon 10km ver van de luchthaven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

It means something

A

Het betekent iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

For the time being, I am happy

A

Voorlopig ben ik blij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

It is sunny for the moment

A

Het is momenteel zonnig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

When we lived in Virginia, we drove to Washington

A

Toen wij in Virginia woonden, reden wij naar Washington

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

We want to visit everything

A

Wij willen iedereen bezoeken / alles bezichtigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

This cheese has a strong smell and taste

A

Deze kaas heeft een sterke geur en smaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

It is the other way around

A

Het is (het) omgekeerd (e)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

I hate it

A

Ik haat het

23
Q

It is the most known Italian restaurant, it is like an italian house

A

Het is het meest bekende Italiaanse restaurant, het is zoals een Italiaans huis / het lijkt op een Italiaans huis

24
Q

I am in pain because I fell on my head

A

Ik heb pijn omdat ik op mijn hoofd ben gevallen

25
Q

The next time, i will do it

A

De volgende keer zal ik het doen

26
Q

I was scared

A

Ik was bang

27
Q

I am galloping

A

Ik ben aan het galloperen

28
Q

The second time it happened

A

De tweede keer is het gebeurd

29
Q

How do you divide your work

A

Hoe verdeel je je werk / jij jouw werk

30
Q

Sure, I will do it

A

Zeker, Ik zal het doen

31
Q

Three years ago

A

Drie jaar geleden

32
Q

Since our last time, we have a new CEO

A

Sinds onze laatste keer hebben we een nieuwe CEO

33
Q

I manage both teams

A

Ik beheer / leid beide teams / ploegen (de)

34
Q

He is leaving / the old CEO will leave within two months

A

Hij gaat weg (weg zijn)

De oud-CEO zal binnen twee maanden weggaan (or weg zijn) (or the firma verlaten)

35
Q

The new CEO does not have experience with banks

The new CEO does not have knowledge of banks

A

De nieuwe CEO heeft geen ervaring met banken (geen bankervaring)
De nieuwe CEO heeft geen kennis van banken

36
Q

I have been speaking Dutch for almost an hour

A

Ik heb bijna een uur Nederlands gesproken

37
Q

For example

A

Bijvoorbeeld

38
Q

Yesterday, I normally had a language session with one of your colleagues

A

Gisteren had ik normaal een taalsessie met een (add accent) van jouw collega’s

39
Q

She has had to cancel the session on short notice

A

Zij heeft de sessie kortdag moeten annuleren

40
Q

She had to temporarily manage the functions of her old boss

A

Zij moest de functie van haar oude boss tijdelijk beheren (overnemen - take over separable)

41
Q

I have gotten a new position

A

Ik heb een nieuwe positie gekregen

42
Q

I do not remember anymore

A

Ik herinner het me (mij) niet meer

43
Q

I think that I have read it

A

Ik denk dat ik het gelezen heb

44
Q

I have lots, lots, lots of work

A

Ik heb heel heel veel werk

45
Q

I can not get out of my car anymore

A

I kan niet meer uit mijn auto stappen / geraken

46
Q

Several times, more than once, more than ever

A

Meerdere keren, meer dan eens, meer dan ooit

47
Q

I have enjoyed it

A

Ik heb ervan genoten

48
Q

It is as expensive as needed

A

Het is zo duur als nodig

49
Q

I will bring it this afternoon

A

Ik zal het vanmiddag brengen

50
Q

It is not your fault

A

Het is niet jouw schuld

51
Q

Stay here!

A

Blijf hier

52
Q

I am not giving up

A

Ik geed niet op

53
Q

Better late than never

A

Beter laat dan nooit