Sentence 2 Flashcards
He is still an officer
Hij is nog steeds een officier
I do not like this person, my husband does
Ik houd niet van deze persoon, mijn man wel / mijn man niet
We had to stop talking about this person
Wij moesten stoppen over deze persoon te spreken
I think opposite of what he thinks
Ik denk het tegenovergestelde van wat hij denkt
The kids are on my side
De kinderen staan aan mijn kant
The kids support me
De kinderen steunen mij / ondersteunen
The planes fly very low, we can almost touch them
De vliegtuigen vliegen heel laag, wij kunnen hen bijna aanraken
We can touch the planes
Wij kunnen de vliegtuigen aanraken
I live by the airport
Ik woon vlak bij de luchthaven / Ik woon bij de luchthaven
I live next to the airport
Ik woon naast de luchthaven
I live close to the airport
Ik woon dicht bij de luchthaven
I live in the neighborhood of the airport
Ik woon in de buurt van de luchthaven
I live in the surroundings of the airport
Ik woon in de omgeving van de luchthaven
How close to the airport do you live?
How many kilometers from the airport do you live?
What distance do you live from the airport?
How far do you live from the airport?
- Hoe dicht bij de luchthaven woon je? Ik woon 10km van de luchthaven
- Hoevel km van de luchthaven woon je? Ik woon 10km van de luchthaven
- Op welke afstand van de luchthaven woon je?
- Hoe ver woon je van de luchthaven? Ik woon 10km ver van de luchthaven
It means something
Het betekent iets
For the time being, I am happy
Voorlopig ben ik blij
It is sunny for the moment
Het is momenteel zonnig
When we lived in Virginia, we drove to Washington
Toen wij in Virginia woonden, reden wij naar Washington
We want to visit everything
Wij willen iedereen bezoeken / alles bezichtigen
This cheese has a strong smell and taste
Deze kaas heeft een sterke geur en smaak
It is the other way around
Het is (het) omgekeerd (e)