Duo Level 2 Flashcards
The restaurant and the house are near the beach
Het restaurant en het huis zijn bij het strand
A lot of people live in the city
In de stad wonen veel mensen
He is in the hotel
Hij is in het hotel
The restaurants are expensive here
De restaurants zijn duur hier
The cities are in the Netherlands
De steden liggen in de Nederland
The white building is over there
Het witte gebouw is daar
The Netherlands has many beaches
Veel stranden liggen in de Nederland
Nederland heeft veel stranden
The buildings are in the city
De gebouwen staan in de stad
The baby does not sleep well
De baby slaapt niet goed
He works slowly because he is old
Hij werkt langzaam want he is oud
She quielty drinks her milk
Ze drinkt haar melk rustig
I quickly eat a sandwich
I eet een boterham snel
Is the water warm yet?
Is het water al warm?
We cook the meat well
Wij koken het vlees goed
Sometimes I bike fast
Soms fiets ik snel
Do you already have children
Heb jij al kinderen
His son is quickly getting big
Zijn zoon wordt snel groot
Which day is it
Welke dag is het
We do not write in the afternoon
In de middag schrijven wij niet
The night is dark
De nacht is donker
I need more time
Ik heb meer tijd nodig
After 3 days we go home
Na drie dagen, gaan wij naar huis
The ducks go each evening
De eenden gaan iedere avond (elke??)
The mornings are cold
De ochtenden zijin koud
Sometimes I sleep in the morning
Soms slaap ik in de ochtend
He has no time for breakfast
Hij heeft geen tijd voor ontbijt
The man cooks in the evening
De man kookt in de avond
It is time
Het is tijd
I walk in the morning
Ik loop in de ochtend
I sleep every night
Ik slaap elke nacht
She hears nobody
Zij hoort niemand
The mice are not saying anything
De muizen zeggen niets
I live nowhere sir
Ik woon nergens meneer
I never go to the beach
Ik ga nooit naar het strand
At the farm there are neither fish nor birds
Op de boerderij zijn noch vissen noch vogels
It is not cold anywhere
Het is nergens koud
We are neither fast or strong
Wij zijn noch snel noch sterk
The girl drinks neither beer nor coffee
Het meisje drinkt noch bier noch koffie
The old man hears nothing
De oude man hoort niets
We almost never bike
Wij fietsen bjina nooit
He does not have green eyes
Hij heeft geen groene ogen
The view is good here
Het uitzicht is hier goed
Do I look like her
Lijk ik op haar
I examine the questions and search for an answer
Ik bekijk de vragen en zoek naar een antwoord