Possessives Flashcards
1
Q
It is my cat
A
Het is mijn kat
2
Q
His cat is small
A
Zijn kat is klein
3
Q
It is your book
A
Het is jouw boek
4
Q
Their children speak Dutch
A
Hun kinderen spreken Nederlands
5
Q
The cat drinks its water
A
De kat drinkt zijn water
6
Q
It is our cat
It is our house
A
Het is onze kat (de kat)
Het is ons huis (het huis)
7
Q
The horses see their food
A
De paarden zien hun eten
8
Q
The tall horse is yours (sing)
The tall horse is yours (plur)
A
Het lange paard is van jou
Het lange paard is van jouw
9
Q
That is your book (non-stressed)
That is your book (stressed)
A
Dat is je boek
Dat is jouw boek
10
Q
The fast horse is mine
A
De snelle paard is van mij