Adv/prop Flashcards

1
Q

After that / before that

A

Daarna / daarvoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

The same

A

Dezelfde / hetzelfde

Hetzelfde (generic)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Next

  • See you next week
  • I take the next bus
  • It is the next house
A

(de / het) volgende

  • Tot volgende week
  • Ik neem de volgende bus
  • Het is het volgende huis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Before / after

- Chew your food before swallowing

A

Voor / na
alvorens
- Kauw je eten alvorens in te slikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Up and down

- The elevator goes up and down

A

op een neer

-De lift gaat op en neer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sure, certainly

  • Sure!
  • it is a sure thing
A

zeker

  • Zeker!
  • het is een zeker ding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ago

- 5 years ago, I worked

A

geleden

- 5 jaar geleden, heb ik gewerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Since

A

Sinds

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Both

A

beide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Within (within 2 months)

A

Binnen (binnen twee maanden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Almost

A

Bijna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Normally

A

normal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Yesterday

A

Gisteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

On short notice

A

Kortdag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

temporarily

A

tijdelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Without

A

zonder

17
Q

Lots

A

Heel, zeer

18
Q

Many

A

veel

19
Q

again

- Tell me again

A

opniew / nog eens

- Zeg het opniew / nog eens

20
Q

Enough

  • Enough!
  • I have enough bread
  • He is old enough
A

genoeg

  • Genoeg!
  • I heb genoeg brood
  • He is oud genoeg
21
Q

until now

- Until now, he was calm

A

tot nog toe

- Tot nog toe, was hij Kalm

22
Q

often

- I come here often

A

vaak / dikwijls

- Ik kom hier vaak

23
Q

never
- I never come here
ever
- Do you ever come here?

A

nooit
- Ik kom hier nooit
ooit
- Kom je hier ooit?

24
Q

otherwise

  • I did not say otherwise
  • Otherwise I am fine
A

anders

  • Ik heb niet anders gezegd
  • Anders gaat het goed
25
Q

several times

- it happened several times

A

meerdere keren

- het gebeurde meerdere keren

26
Q

Shortly

- Shortly i will move

A

binnenkort

- Ik zal binnenkort verhuizen

27
Q

Nowadays

- Men help with housework nowadays

A

terenwoordig

-Tegenwoordig helpen mannen met het huishouden

28
Q

Once

- Once a week, I eat ice cream

A

eenmaal

- Eenmal per week, eet ik ijsje

29
Q

suddenly

- Suddenly it started raining

A

plotseling / opeens

  • Plotseling begon het te regenen
  • Opeens begon het te regenen
30
Q

Simultaneously

A

Tegelijk

31
Q

Although

A

hoewel

- Hoewel ik kom late, word ik vroeg waker