Cycle 3 Flashcards
1
Q
the smell (neutral)
A
De geur
De reuk
2
Q
The bad smell
A
The stank
3
Q
The good smell (parfum)
A
het parfum
4
Q
I smell the bouquet of flowers
A
Ik ruik de ruiker bloemen
5
Q
the past
the present
the future
A
het verleden
het heden
de toekomst
6
Q
to smell bad
A
(IR) stinken, stonk, gestonken