Self Study - In de supermarkt Flashcards
The snack
Het tussendoortje
The sale
De uitverkoop
The price
De prijs
To shop
Winkelen
The aisle
Het gangpad
The plastic bag
De plastic tas
The shopping cart
De winkelwagen
The frozen food
De diepvries eten
The beverage
De drank
The shopping basket
De boodschappenmand
The grocery bag
De groentezak
The canned food
Het conserven
The cash register
De kassa
Fresh
Vers
The carrot
De wortel
The bean
De boon
The pea
De erwt
The spinach
De spinazie
The kale
De boerenkool
The sausage
De worst
The garlic
De knoflook
The lettuce
De sla
The cucumber
De komkommer
The tomato
De tomaat
The onion
De ui
The egg
Het ei
The soup
De soep
The rice
De rijst
The pepper
De peper
The salt
Het zout
The sugar
De suiker
The apple
De appel
The pear
De peer
The banana
De banaan
The peach
De perzik
The apricot
De abrikoos
The orange
De sinaasappel
The mandarin
De mandarijn
The lemon
De citroen
The plum
De pruim
The melon
De meloen
The raspberry
De framboos
The berry
De bes
The cherry
De kers
The strawberry
De aardbei
The fruit
De vrucht
The pineapple
De ananas
The lime
De limoen
The grapes
De druif
The vegetable
De groente
The cauliflower
De bloemkool
The olive
De olijf
The pumpkin
De pompoen
The spices
De kruiden
The broccoli
De broccoli
The fig
De vijg
The watermelon
De watermeloen
The avocado/s
De avocado/avocado’s
The (belly) peppers
De paprika’s
The potatoes
De aardappel
The eggplant
De aubergine
The sweat potato
De zoete aardappel
The cashew nut
De cashewnoot
The peanut
De pinda
The mushroom
De paddestoel
The parsley
De peterselie
The coriander
De koriander
The basil
De basilicum
The cumin
De komijn
The blueberry
De bosbes
The blackberry
De braam
The chickpea
De kikkererwten
The kidney bean
De bruine boon
