Les 4 - Kan Ermee

Question 1

The joke

Answer 1

De grap

Question 2

The habituation, die Gewöhnung

Answer 2

De gewenning

Question 3

Such a

Answer 3

Zo’n

Question 4

Normally

Answer 4

Normaalgesproken

Question 5

Lighter

Answer 5

Lichter

Question 6

Die Eselsbrücke

Answer 6

Het ezelsbruggetje

Question 7

The life

Answer 7

Het leven

Question 8

To take away

Answer 8

Afhalen

Question 9

The takeaway

Answer 9

De afhaal

Question 10

Mandatory

Answer 10

Verplicht

Question 11

The country

Answer 11

Het land

Question 12

The humidity

Answer 12

De luchtvochtigheid

Question 13

The plan

Answer 13

Het plan

Question 14

The toothbrush

Answer 14

De tandenborstel

Question 15

You can play with it

Answer 15

Je kan ermee spelen

Question 16

The toy

Answer 16

Het speelgoed

Question 17

The scissors

Answer 17

De schaar

Question 18

To cut (hair)

Answer 18

Knippen

Question 19

The comb

Answer 19

De kam

Question 20

The article (de, het)

Answer 20

Het lidwoord

Question 21

To brush, groom

Answer 21

Borstelen

Question 22

The cotton bud

Answer 22

Het wattenstaafje

Question 23

The coffee machine

Answer 23

Het koffiezetapparaat

Question 24

To make coffee

Answer 24

Koffie zetten

Question 25

The wine opener

Answer 25

De wijnopener

Question 26

The nail brush

Answer 26

De nagelborstel

Question 27

The battery

Answer 27

De batterij

Question 28

The smartphone

Answer 28

Het mobieltje

Question 29

To stand out

Answer 29

Opvallen

Question 30

To have a need of

Answer 30

Behoefte hebben aan

Question 31

The buying behaviour

Answer 31

Het koopgedrag

Question 32

Mainly

Answer 32

Vooral, voornamelijk

Question 33

The gambling

Answer 33

Het gokken

Question 34

The victim

Answer 34

Het slachtoffer

Question 35

The energy

Answer 35

De energie (pronounce the G)

Question 36

The park house

Answer 36

De parkeergarage

Question 37

Denn

Answer 37

Want

Question 38

Weil

Answer 38

Omdat

Question 39

When my birthday is.

Answer 39

Als ik jarig ben.

Question 40

[Grammatica] Personaal Pronomen, Object

Answer 40

ik - me
je - je/ou
hij - hem
zij - haar
u - u
het - het
we - ons
jullie - jullie
ze - ze / hen / hun

Ik was me.

Question 41

[Grammatica] Personaal Pronomen, Possesif

Answer 41

ik - mijn /m'n
je - je / jouw
u - uw
hij - zijn / z'n
zij - haar / d'r
we - ons (het) / onze (de)
jullie - jullie
ze - hun

Hun auto.

Question 42

[Grammatica] We live there now three years.

Answer 42

We wonen er nu drie jaar.

Question 43

[Grammatica] Heb je zussen?

Answer 43

Ja, ik heb er twee.

Question 44

Good, better, the best

Answer 44

Goed, beter, het best(e)

Question 45

Much, more, the most

Answer 45

Veel, meer, het meest(e)

Question 46

Few, fewer, the fewest

Answer 46

Weinig, minder, het minst(e)

Question 47

Gladly, gladlier, the gladliest

Answer 47

Graag, liever, het liefst(e)

Question 48

[Grammatica} Demonstratief Pronomen, Het vs De

Answer 48

het - dit/dat

de - deze/die