Les 4 - Kan Ermee Flashcards
The joke
De grap
The habituation, die Gewöhnung
De gewenning
Such a
Zo’n
Normally
Normaalgesproken
Lighter
Lichter
Die Eselsbrücke
Het ezelsbruggetje
The life
Het leven
To take away
Afhalen
The takeaway
De afhaal
Mandatory
Verplicht
The country
Het land
The humidity
De luchtvochtigheid
The plan
Het plan
The toothbrush
De tandenborstel
You can play with it
Je kan ermee spelen
The toy
Het speelgoed
The scissors
De schaar
To cut (hair)
Knippen
The comb
De kam
The article (de, het)
Het lidwoord
To brush, groom
Borstelen
The cotton bud
Het wattenstaafje
The coffee machine
Het koffiezetapparaat
To make coffee
Koffie zetten
The wine opener
De wijnopener
The nail brush
De nagelborstel
The battery
De batterij
The smartphone
Het mobieltje
To stand out
Opvallen
To have a need of
Behoefte hebben aan
The buying behaviour
Het koopgedrag
Mainly
Vooral, voornamelijk
The gambling
Het gokken
The victim
Het slachtoffer
The energy
De energie (pronounce the G)
The park house
De parkeergarage
Denn
Want
Weil
Omdat
When my birthday is.
Als ik jarig ben.
[Grammatica] Personaal Pronomen, Object
ik - me je - je/ou hij - hem zij - haar u - u het - het we - ons jullie - jullie ze - ze / hen / hun
Ik was me.
[Grammatica] Personaal Pronomen, Possesif
ik - mijn /m'n je - je / jouw u - uw hij - zijn / z'n zij - haar / d'r we - ons (het) / onze (de) jullie - jullie ze - hun
Hun auto.
[Grammatica] We live there now three years.
We wonen er nu drie jaar.
[Grammatica] Heb je zussen?
Ja, ik heb er twee.
Good, better, the best
Goed, beter, het best(e)
Much, more, the most
Veel, meer, het meest(e)
Few, fewer, the fewest
Weinig, minder, het minst(e)
Gladly, gladlier, the gladliest
Graag, liever, het liefst(e)
[Grammatica} Demonstratief Pronomen, Het vs De
het - dit/dat
de - deze/die
