Les 6 - Muziek Flashcards
1
Q
The effect
A
Het effect
2
Q
Emotional
A
Emotioneel
3
Q
The song
A
Het liedje
4
Q
Namely, nämlich
A
Namelijk
5
Q
The area
A
Het gebied
6
Q
To have to do with something, etwas damit zu tun zu haben
A
Te maken hebben
7
Q
To affect
A
Raken
8
Q
In love, enamoured
A
Verliefd
9
Q
“Bis zum Hals”
A
Tot over je oren
10
Q
To lower
A
Verlagen
11
Q
To ease, alleviate
A
Verzachten
12
Q
To undergo
A
Ondergaan
13
Q
Peaceful, calm
A
Rustig
14
Q
To revive
A
Opleven
15
Q
To shape oneself
A
Zich vormen
16
Q
The brain part (left/right)
A
De hersenhelft
17
Q
The development
A
De ontwikkeling
18
Q
The language skills
A
De taalvaardigheid
19
Q
The creativity
A
De creativieteit
20
Q
Through, by means of
A
Door middel van
21
Q
Darüber
A
Erover
22
Q
Nevertheless
A
Toch
23
Q
The mood (2x)
A
De stemming, het humeur
24
Q
The behaviour
A
Het gedrag
25
To influence
Beïnvloeden
26
The shop
De winkel
27
The comfort
Het gemak
28
The youth that hangs
De hangjongeren
29
To leave (physically i.e. from somewhere)
Vertrekken
30
The brain (2x)
De hersenen, het brein
31
To have something in mind
Iets op het oog hebben
32
The job
De baan
33
To apply for a job
Soliciteren
34
The money
Het geld
35
More expensive
Duurder
36
More distant
Verder
37
Cambodian man
Cambodjaanse man
38
The Christmas music
De kerstmuziek
39
It originated
Het is ontstaan
40
To create (within the body)
Aanmaken
41
[Grammatica] Verwijzen naar dingen: "de woorden singularis" vs 'alle woorden pluralis"
De woorden singularis - Hij, hem
- i.e. de rok is mooi. Hij is mooi. Wil je hem passen?
Het woorden singularis - Het, het
- i.e. het geld is goed. Het is goed. Wil je het uitgeven?
Alle woorden pluralis - Ze, ze
- i.e. de laarzen zijn bruin. Ze zijn bruin. Wil je ze passen?
42
The department (in a store)
De afdeling
43
Fuck off
Rot op
44
Don't be so difficult
Doe niet zo moeilijk
45
The worker
De medewerker
46
Easy
Gemakkelijk
47
He can easily reach the wine
Hij kan gemakkelijk bij de wijn
48
The mood (2x)
Het humeur, de stemming
