qualités et défauts humains Flashcards
1
Q
le caractère
A
karakter
2
Q
le tempérament
A
temperament
3
Q
énergique
A
energiek
4
Q
humanitaire
A
humanitair
5
Q
le tact
A
tact
6
Q
l’ironie (f)
A
ironie
7
Q
ironique
A
ironisch
8
Q
optimiste
A
optimist
9
Q
l’optimisme
A
optimisme
10
Q
pessimiste
A
pessimist
11
Q
le pessimisme
A
pessimisme
12
Q
réaliste
A
realist
13
Q
le réalisme
A
realisme
14
Q
un idéal
A
ideaal
15
Q
idéaliste
A
idealist
16
Q
l’idéalisme (m)
A
idealisme
17
Q
sublime
A
subliem = briljant
18
Q
naïf(ve)
A
naïf
19
Q
passif(ve)
A
passief
20
Q
la passivité
A
passiviteit
21
Q
sarcastique
A
sarcastisch
22
Q
le sarcasme
A
sarcasme
23
Q
cynique
A
cynisch
24
Q
le cynisme
A
cynisme
25
nonchalant(e)
nonchalant
26
la nonchalance
nonchalance
27
l'arrogance (f)
arrogantie
28
snob
snob
29
hypocrite
hypocriet
30
l'hypocrisie (f)
hypocrisie
31
égoïste
egoïst
32
l'égoïsme (m)
egoïsme
33
opportuniste
oppurtunist
34
brutal(e)
wreed, bruut
35
la brutalité
wreedheid, bruutheid
36
vulgaire
vulgair
37
débile
debiel, idioot
38
fanatique
fanatiek
39
le fanatisme
fanatisme
40
objectif(ve)
objectief
41
subjectif (ve)
subjectief
42
la subjectivité
subjectiviteit
43
intelligent(e)
intelligent
44
l'intelligence (f)
intelligentie
45
personnalité (f)
persoonlijkheid
46
courageux(se)
moedig
47
le courage
de moed
48
ferm(e)/ déterminé(e)
kortdaat, vastberaden
49
fermeté (f), détermination
kordaatheid, vastberadenheid
50
résolument
vastberaden, resoluut
51
têtu/ obstiné
koppig
52
obstination (f)
koppigheid
53
générosité
edelmoedig, groothartig
54
généreux
groothartig
55
digne
waard
56
(im)prudent
(on)voorzichtig
57
une imprudence
onvoorzichtigheid
58
sage
wijs
59
la sagesse
wijsheid
60
des défauts
gebreken
61
sage
braaf
62
bruyant(e)
luidruchtig
63
caprice (m)
gril
64
(im)poli(e)
(on)beleefd
65
grossier(ière)
brutaal, onbeschoft
66
raffiné
verfijnd, geraffineerd
67
la gentillesse
vriendelijkheid
68
l'honnêteté (f)
eerlijkheid
69
(mal)honnête
(on)eerlijk
70
paresseux
lui
71
travailleur
werker
72
spirituel(le)
geestige
73
de fantaisie (f)
fantasie
74
bête, stupide, idiote
dwaze, domme
75
bêtise/ stupidité
domheid, dwaasheid, domme dingen
76
de bêtises (f), de sottises (f)
dwaasheden
77
sincère
oprecht, eerlijk
78
sincérité (f)
oprechtheid, eerlijkheid
79
héros en héroïnes
helden en heldinnen
80
héro
heldhaftig
81
lâcheté (f)
lafheid
82
les lâches (m)
lafaards
83
vilian
gemene, smerige
84
convenable
fatsoenlijk
85
un type comme il faut
toffe, fatsoenlijke
86
sociable
sociaal, gezellig
87
asocial
asociaal
88
de la folie
waanzin
89
fou/ folle
gek
90
économe
spaarzaam
91
odieux(se)
hatelijke
92
monstrueux(se)
monsterachtig
93
adorble
heel lief, schattig
94
malin
slim
95
docile
volgzaam
96
timide
verlegen
97
doué(e)
begaafde
98
ingénieux(se)
vindingrijk
99
acharné(e)
harde, medogenloos
100
force (f)
kracht
101
renfermé(e)
gesloten
102
superficiel(le)
oppervlakkig
103
sot(te)
dwaas
104
un imbécile
idioot
105
insupportable
onuitstaanbaar
106
sensible
gevoelig
107
sensibilité (f)
gevoeligheid
108
(im)patient(e)
(on)geduldig
109
de patience (f)
geduld
110
discret
discreet
111
indiscrètes
onbescheiden, indiscreet
112
de discrétion (f)
discretie
113
s'en rendre compte
het te beseffen
114
conscient(e)
bewust
115
consciencieux(se)
gewetensvol, nauwgezette
116
sérieux(se)
serieus, ernstig
117
équilibré(e)
evenwichtig
118
modeste
bescheiden
119
modestie (f)
bescheidenheid
120
prétentieux(se)
verwaand, pretentieus
121
la prétention
pretentie
122
l'intolérance (f)
onverdraagzaamheid
123
tolérant(e)
verdraagzaam
124
la tolérance
verdraagzaamheid
125
larges d'esprit
ruimdenkend
126
borné(e)
bekrompen
127
préjugé(e)
vooroordelen
128
impartail
onpartijdig
129
l'injustice (f)
onrechtvaardigheid
130
strict(e)
strikt
131
fier
fier, trots
132
sévère
streng
133
indulgente
toegeeflijk, begrijpend
134
délicat(e)
fijngevoelige = delicaat
135
ingrat(e)
ondankbaar
136
rude
ruw, bars
137
cruel(le)
wreed
138
méchant(e)
kwaadaardig
139
enfantine
kinderachtig
140
avare
gierig
141
généreux(se)
gul, vrijgevig
142
bavard(e)
praatziek
143
franchement
openhartig, ronduit
144
attitude (f)
houding
145
carrément
ronduit
146
franchise (f)
vrijmoedigheid
147
indifférent
ongeïntresseerd, onverschilligheid
148
indifférence (f)
onverschilligheid
149
d'attention (f) , d'intérêt (m)
aandacht, interesse, belangstelling
150
intéressé(e)
geïnteresseerd
151
désintéressé(e)
onbaatzuchtig
152
l'intérêt (m)
belang
153
aimable
vriendelijk
154
chic
aardig, toffe
155
habileté (f)
handigheid
156
adroit(e)/habile
handig
157
maladroit(e)
onhandig
158
rusé(e)
sluw
159
impitoyable
meedogenloos
160
pitié (f)
medelijden
161
attentif(ve)
oplettend
162
inattentif(ve)
onoplettend
163
distrait(e)
verstrooid
164
souple
soepel
165
spontané(e)
spontaan
166
sobre
sober
167
une brute
bruut, woesteling
168
des monstres (m)
monsters
