les relations humaines A Flashcards
1
Q
un contact
A
contact
2
Q
privé(e)
A
privé
3
Q
social(e)
A
sociaal
4
Q
loyal(e)
A
loyaal
5
Q
la solidarité
A
solidariteit
6
Q
solidaire
A
solidariteit
7
Q
une anecdote
A
anekdote
8
Q
l’harmonie (f)
A
harmonie
9
Q
une idylle
A
een romantiek
10
Q
un flirt
A
flirter
11
Q
une invitation
A
uitnodiging
12
Q
un visiteur
A
bezoeker
13
Q
un(e) voisin(e)
A
buurman of vrouw
14
Q
promettre
A
beloven
15
Q
la promesse
A
belofte
16
Q
me méfie de
A
wantrouw, niet vertrouwen
17
Q
méfiance (f)
A
wantrouwen
18
Q
méfiant(e)
A
wantrouwig
19
Q
confiant(e)
A
vol vertrouwen
20
Q
abuser de confiance (f)
A
misbruik maken van vetrouwen
21
Q
fait une confidence
A
iets in vertrouwen verteld
22
Q
confié
A
toevertrouwd
23
Q
se fier à
A
vertrouwen (op)
24
Q
fiable
A
betrouwbaar
25
participer
deelnemen
26
les participants (m)
deelnemers
27
l'atmosphère (f) / l'ambiance (f)
de sfeer
28
informel(le)
informeel
29
d'accord
het eens
30
mettre d'accord
het eens worden
31
coopérative
tot medewerking bereid
32
coopéré
meegewerkt
33
coopération (f)
medewerking
34
contribuer
bijdragen
34
fait appel
beroep gedaan
35
la contribution
bijdrage
36
les liens (m)
de banden
37
le lien/ le rapport
verband
38
hôte (m)
gast
39
hospitalité (f)
gastvrijheid
40
un hôte/ une hôtesse
gastheer of vrouw
41
recevoir
ontvangen
42
convenir
past, schikken
43
familier(ière)
vertrouwde
44
familier
vertrouwlijk
45
salut
hallo
46
enchanté(e)
aangenaam
47
connaissances (f)
kennisen
48
de relations (f)
relaties
49
m'entends
kan opschieten
50
type (m)
type
51
rendre (vervoegen) visiter
bezoeken personen
52
visiter
bezoeken (niet personen)
53
accompagner
vergezellen
54
séparé(e)
gescheiden
55
séparation (f)
scheiding
56
solitaire
eenzaam
57
s'isoler
zich isoleren
58
isolement (m)
isolement, afzondering
59
partager
delen
60
se disputer
ruzie maken
61
se mêler de
zich bemoeien me
62
partage (m)
verdeling
63
la dispute
ruzie
64
affaires (f)
zaken
65
manières (f)
manieren
66
sèchement
kort af
67
choquer
ergeren, choqueren
68
pardonner
vergeven
69
excusabler
te verontschuldigen
70
déranger
lastig vallen, storen
71
troubler
verstoren
72
la réunion
de vergadering
73
presenter
presteren, voorstellen
74
contacter
in contact komen met
75
renconter
ontmoeten
76
venue à me rencontre
me tegemoet komen
77
rougir
rood worden, blozen
78
compter avec
rekening houden
79
compter sur
rekenen op
80
refuser
weigeren
81
accepter
aanvaarden