les gestes, les mouvements du corps, les comportements A Flashcards
un mouvement
beweging, stroming
mis de côté
opzij gelegd
immobile
onbeweeglijk
fixer
fixeren, staren
dépêcher
haasten
hâte (f)
haast
hâter
versnellen
tomber
vallen
me relever
terug recht staan
grimper
klimmen
rouler
rollen
tourner
afslaan
prendre
afslaan (verkeer)
contre
over
un pas
pas, stap
faire un faux pas
struikelen
glisser
uitglijden, schuiven
déchiré(e)
verscheurd
battre
slaan
se battre
vechten
trembler
beven
un coup de pied
trap
un coup de poing
vuistslag
frapper
klappen
griffer
krabben
tirer
trekken
se débattre
weerstand bieden
mordre
bijten
arrêter
stoppen
secouer/ agiter
schudden, wuiven met (enkel agiter)
fait oui/non de la tête
ja of nee klikken
un geste
gebaar
un signe de tête
hoofdknik
ramasser
oprapen, ophalen
baisser
bukken,buigen
baissé(e)
neergeslage
saluer
groeten
s’asseoir
gaan zitten
Amuller, éteindre
Uitdoven
Presser
Drukken op
Paraître
Verschijn, te voor schijn komen
Coller
Plakken, kleven
Manipuler
Manipuler
(Re)couvrir
Bedekken
Taper
Typen, tikken
Cueillir
Plukken
Rentrer
Binnenbrengen
Plier
Plooien
Mettre
Steken
Chercher of prendre
Afhalen
Cacher
Verbergen
Chercher
Halen
Creuser
Graven
Noter/ écrire
Noteren, opschrijven
Une écriture
Geschrift
Lier
Verbinden
Remettre
Terugleggen of overhandigen
Toucher
Aan raken
Tendre
Aanreiken, uitsteken
Retirée
Teruggetrokken
coller
kleven, plakken
éteindre/ allumer
uitdoven, aansteken