notre environnement quotidien Flashcards
1
Q
un boulevard
A
boulevard
2
Q
une fontaine
A
een fontein
3
Q
une agglomération
A
agglomeratie
4
Q
l’urbanisation
A
verstedelijking, urbanisatie
5
Q
un parc
A
een park
6
Q
un zoo/zo
A
een dierentuin
7
Q
le pétrole
A
olie
8
Q
le mazout
A
mazoet
9
Q
l’électricité (f)
A
elektriciteit
10
Q
le gaz
A
het gas
11
Q
un tarif
A
tarief
12
Q
un tunnel
A
een tunnel
13
Q
le béton
A
beton
14
Q
l’asphalte (m)
A
asfalt
15
Q
un chronomètre
A
stopwatch
16
Q
un gadget
A
een gadget
17
Q
la mairie
A
het gemeentehuis
18
Q
l’hôtel de ville (m)
A
stadshuis
19
Q
une avenue
A
een laan
20
Q
un piéton
A
voetganger
21
Q
le trottoir
A
stoep
22
Q
un passage pour piétons/ une rue piétonne
A
zebrapad
23
Q
piétonnière
A
voetgangersstraat
24
Q
une piste cyclable
A
fietspad
25
les transports
vervoer, transportmiddelen
26
un magasin
een winkelu
27
un grand-magasin
een warenhuis
28
un escalier roulant
roltrap
29
une épicerie
kruidenierswinkel
30
une boucherie
een slagerij
31
une boulangerie
bakker
32
une poissonnerie
viswinkel
33
une blanchisserie
wasserij
34
une laverie
wassalon
35
un pressing
stomerij
36
un(e) coiffeur(se)
kapper(ster)
37
une horloge
horloge
38
une montre
polshorloge
39
un briquet
aansteker
40
une mobylette of un vélomoteur
bromfiets
41
un feu (de circulation)
een verkeerslicht
42
un embouteillage
verkeersopstopping
43
un carrefour
een kruispunt
44
un rond-point
verkeersplein
45
une station-service
benzinestation
46
un annuaire (téléphonique)
telefoonboek
47
un réfectoire
refter
48
un quartier
wijk
49
un quartier commerçant
handelswijk
50
campagne (f)
platteland
51
dess champs (m), des prairiers (f)
velden, weiden
52
cultiver
bewerkt of teelt
53
élever
kweken
54
les environs
de omgeving
55
l'environnement
leefmilieu
56
la conservation
behoud
57
la pollution
milieuvervuiling
58
relier
koppeling, verbinding
59
isoler
geïsoleerd
60
de circulation (f) of le trafic (m)
het verkeer
61
bloquer
blokkeren
62
une route
een weg, baan
63
bandes (f)
rijstroken
64
d'essence
benzine
65
de l'huile
olie
66
véhicule (m)
voertuig
67
d'occasion
tweedehands
68
les déchets
afval
69
collecteurs d'ordures
vuilnismannen
70
sale
vuil
71
nettoyer
schoonmaken
72
frotter
wrijven, schuren
73
une tache
een vlek
74
enlever
wegnemen, te verwijderen
75
tâche (f)
taak
76
cirer
poetsen
77
des courses
boodschappen
78
un message
boodschap
79
d'emballer
in te pakken
80
l'emballage (m)
de verpakking
81
le contenu (m)
inhoud
82
composition
samenstelling
83
des producteurs (m)
producenten
84
des consommateurs (m)
consumenten
85
produire
te produceren
86
consommer
te consumeren
87
les consommations
de consumpties
88
argent (m)
geld
89
paquet (m)
pakje
90
le panier
de mand, korf
91
appeler
bellen (naar)
92
occuper
bezet, bezig
93
couper
afgesloten
94
la note
de rekening
95
des cabines (f) téléphoniques
telefooncellen
96
le milieu
midden
97
au milieu de
in't midden van
98
le juste milieu
de gulden middenweg
99
le milieu
het milieu
100
bâtiment (m)
gebouw
101
la cour
speelplaats, binnenplaats
102
cité (f)
woonwijk
103
d'animaux (m) domestiques
huisdieren
104
passants (m)
voorbijgangers
105
des pierres (f)
stenen
106
la chaussée
rijweg
107
l'arrêt (m)
halte
108
de masse (f)
massa
109
le monde
de wereld
110
de monde
volk
111
tout le monde
iedereen
