la mobilité, le changement Flashcards
1
Q
la mobilité
A
mobiliteit
2
Q
mobile
A
mobiel
3
Q
l’évolution (f)
A
evolutie
4
Q
évoluer
A
evolueren
5
Q
l’assimilation (f)
A
assimilatie
6
Q
le dynamisme
A
dynamisme
7
Q
dynamique
A
dynamiek, dynamisch
8
Q
le tempo
A
tempo
9
Q
le rythme
A
ritme
10
Q
le transfert
A
overdracht, transfer
11
Q
le sens/la direction
A
richting
12
Q
un progrès
A
vooruitgang
13
Q
un recul
A
achteruitgang
14
Q
reculer
A
achteruitplaatsen
15
Q
avancer
A
vooruitplaatsen, vorderen
16
Q
circuler
A
circuleren, doen de ronde
17
Q
(r)approcher
A
dichterbij plaatsen
18
Q
approcher
A
dichterbij komen
19
Q
approcher de
A
naderen
20
Q
l’approche (f)
A
het naderen
21
Q
une approche
A
benadering, aanpak
22
Q
éliminer/supprimer
A
uit de weg ruimen
23
Q
éloigner/écarter
A
weghalen, weggaan
24
Q
éloignement (m)
A
afgelegen
25
traverser
oversteken, door stromen
26
à travers
doorheen
27
couler
stromen
28
s'écouler
weglopen
29
usé
versleten
30
une orientation (f)
koers
31
s'orienter
zich richtten
32
un pas
stap
33
orienter
oriënteren
34
précéder
voorafgaan
35
suivre
volgen
36
disparaître
verdwijnen
37
rattraper
inhalen
38
étendre
uit breiden
39
répandre
verspreiden
40
se répand of s'étend
uitbreiden
41
un tour
beurt
42
les tours (m)
trucs
43
changer
veranderen
44
un changement
verandering
45
transformer
omvormen, veranderen
46
une transformation
wijziging, verandering
47
modifier
wijzigen
48
une modification
wijziging
49
varier
variëren
50
une variation
wisseling
51
renouveler
vernieuwen, verlengen
52
baisser/diminuer
dalen
53
augmenter
stijgen
54
influencer
beïnvloeden
55
une influence
invloed
56
une adaptation
aanpassing
57
s'adapter
zich aanpassen
58
la dégradation
aantasting
59
s'aggraver
erger worden
60
une tournure
wending
61
reporter
uitstellen
62
une tendance
strekking
63
de transition
overgangs-
64
une élévation
verhoging
65
un élan
opwelling
66
remplacer/ substituer
vervangen en in de plaats stellen