Ontwikkelingsstoornissen Flashcards

1
Q

Statische afwijking

A

Valt het gedrag buiten het normale bereik van gedrag?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aanpassing

A

Interfereert het gedrag met aanpassing of vormt het een gevaar voor zichzelf of anderen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Persoonlijke distress

A

Veroorzaakt het gedrag ongemak voor de persoon zelf?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Drie criteria voor abnormale ontwikkeling

A
  • statische afwijking
  • aanpassing
  • persoonlijke distress
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Abnormale ontwikkeling

A
  • Het definiëren van de grens tussen normaal en abnormaal gedrag/ typischen en atypische ontwikkeling is gecompiceerd
  • diagnose via DSM-5 en ICD-10
  • psychische stoornis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontwikkelingspsychopathologie

A
  • studie van de oorsprong en het verloop van onaangepast gedrag
  • evaluatie van atypsiche ontwikkeling in relatie tot typische ontwikkeling
  • psychopathologieën als uitkomst van een ontwikkelingsproces
  • interdisciplinaire kijk nodig om atypische ontwikkeling te begrijpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Soorten maladaptieve ontwikkeling

A
  • continuïteit van maladaptie leidt tot een stoornis
  • maladaptatie gevolg door een positieve bekrachtiging wordt weer adaptief
  • continue positieve aanpassing leidt niet tot maladaptie
  • positieve aanpassing gevolgd door negatieve verandering kan leiden tot maladaptatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Typisch vs. atypisch

A

Sociale normen: verwachtingen over hoe zich te gedragen in een bepaalde sociale context
- leeftijdnormen
- nature-nurture
- continuïteit-discontinuïteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Diathese-stress model

A
  • psychopathologie: interactie tussen kwetsbaarheid (diathese) voor psychologische stoornis & ervaren van stressvolle levensgebeurtenissen
  • kwetsbaarheid: aanleg (genetica), fysiologie, cognities en persoonlijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kenmerken Autisme

A
  • sociale en communicatieproblemen
  • beperkte interesses en repitief gedrag
  • autisme begint meestal in de vroege kindertijd
  • meer dan de helft is veilig gehecht, wel ongeorganiseerde-gedesoriënteerde hechtingen
  • grote variatie in mate, aard en oorzaken van symptomen
  • meestal vanaf geboorte met diagnose rond 4 jaar
  • 1 jaar: gebrek aan normale interesses in en reactie op sociale stimuli
  • comorbiditeit met andere stoornissen: verstandelijke beperking, taalstoornis, ADHD, epilepsie, angststoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Oorzaken van ASS

A
  • mythe: rigide en koude opvoeding
  • genen en omgeving
  • gemuteerde genen vanuit ouders
    –> oudere vaders, chemicalieën rond de zwangerschap etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Behandeling voor ASS

A
  • kleine minderheid ontgroeit symptomen
  • met ouder worden is er verbetering in het functioneren
  • positief verloop is het meest waarschijnlijk voor mensen met een IQ boven de 70 en goede communicatie vaardigheden op de leeftijd van 5 jaar
  • behandeling is gericht op gedrag: sociale vaardigheden training etc
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Depressie
- vroege kindertijd

A
  • baby’s kunnen enkele gedrags- en somatische symptomen van depressie vertonen
  • verlies van interesse in activiteiten, psychomotorische vertraging, gewichtsverlies
  • er wordt nog steeds gediscussieerd of een echte depressie in de vroege kindertijd kan optreden
  • redenen en risicofactoren: misbruik/verwaarlozing, depressieve zorgverleners en gedesorganiseerde hechting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Externaliserende problemen
- kindertijd

A
  • Gebrek aan zelfbeheersing, gedrag dat andere mensen stoort, tegen sociale verwachtingen in
  • agressief, ongehoorzaam, moeilijk te controleren, storend
  • gedragsstoornis, agressief gedrag, ADHD
  • tussen 4 en 18 jaar: afname
  • vaker bij jongens, in gezinnen met een lager SES, in westerse samenlevingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Internaliserende problemen
- kindertijd

A
  • internaliseren van negatieve emoties, opkroppen van emoties
  • angststoornissen, fobieën, extreme verlegenheid, depressie
  • tussen 4 en 18 jaar: toename
  • vaker voorkomend bij meisjes en in Aziatische samenlevingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

ADHD
- kindertijd

A
  • Inattention en hyperactiviteit/impulsiviteit
  • vaker bij jongens, maar veel ongediagnosticeerd bij meisjes
  • comorbiditeit
  • veel energie, moeilijk temperament, onregelmatige voeding en slaappatronen
  • altijd bewegen en veranderen van activiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Oorzaken ADHD

A
  • frontale cortex en problemen met executieve functies
  • lagere niveaus van dopamine noradrenaline zijn betrokken bij problemen met EF
  • frontale cortex rijpt langzamer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Behandeling voor ADHD

A
  • Medicatie –> hersenen stimuleren
  • gedragstherapie
  • combinatie van meerdere behandelingen
19
Q

Depressie
- kindertijd

A
  • 3 jaar kunnen aan DSM-5 volwassenencriteria voldoen
  • depressie bij kinderen is zeldzamer –> 2%
  • comorbide met angst, gedragsstoornissen en ADHD
  • gedrags- en somatische symptomen bij kleuters
  • schaamte en schuld bij 3 jarigen
  • zelfmoordgedachten
  • de helft van kinderen en adolescenten met een depressie krijgen op volwassen leeftijd een nieuwe depressieve episode
20
Q

Behandelingen voor depressie

A
  • cognitieve gedragstherapie
  • ouder-kind interactietherapie voor emotionele ontwikkelen
  • antidepressiva om niveau van neurotransmitters te corrigeren
21
Q

Pychotische stoornissen in de adolescentie

A
  • 13-20% van adolescenten tussen 3 en 17 jaar ervaart een psychische stoornis
  • aantallen stijgen van kindertijd tot adolescentie
  • biologische kwetsbaarheid in de adolescentie
22
Q

Adolescentie

A

Periode voor het onwikkelen van autonomie, identiteitsformatie, acceptatie door leeftijdsgenoten en eerste romantische partners
- periode van risico’s nemen, probleemgedrag en verhoogde kwetsbaarheid voor psychische stoornissen

23
Q

Anorexia nervosa

A
  • ondergewicht (<85% of <17 bmi)
  • angst om overgewicht te krijgen, neiging om dik te voelen ondanks dat ze uitgemergeld zijn
  • komt vaker voor bij meisjes dan jongens
  • maar myrhe, dat het alleen voorkomt bij Europese/Amerikaanse vrouwen
  • anorexia nervosa komt voor bij lage, midden en hoge SES, alle culturen, alle etnische groepen
24
Q

Oorzaken van anorexia nervosa
- nature

A
  • lage niveaus van neurotransmitter serotonine –> betrokken bij eetlust en emoties
  • genetische factoren die bijdragen aan persoonlijkheidsprofielen met een hoger risico
25
Q

Oorzaken van anorexia nervosa
- nurture

A
  • samenlevingen met dun-ideaal
  • aantal eetstoornissen stijgt in samenlovingen met dun-ideaal
  • 1/4 van de meisjes in de tweede klas zeggen dat ze al eensn op dieet zijn geweest
  • 3/4 van de tieners met het gemiddelde BMI voelt zich te dik
  • Veroorzaakt Body-image problemen
  • gevolgen voor het gevoel van eigenwaarde
26
Q

Oorzaken van anorexia nervosa
- diathese-stress model

A
  • meisjes met genetische aanleg die leven in een geichtsbewuste cultuur of omgeving met stressoren
  • risicofactoren: perfectionisme, ontevredenheid over het lichaam, waargenomen druk om dun te zijn, negatief affect, impulsiviteit en middelenmisbruik, levens en familiestressoren, familiale psychiatrische geschiedenis, obesitas
27
Q

Boulimia nervosa

A
  • binge-purge syndroom
  • terugkerende episodes van het consumeren van enorme hoeveelheden voedsel, gevolgd door compensatie
28
Q

Binge-eating stoornis

A
  • steeds terugkerende eetbuien
29
Q

Cannabis/marihuana gebruik (CG)

A
  • vroeg begin en langdurig gebruik –> problemen met het geheugen en executieve functies
  • in het algemeen: verminderde intelligentie, verminderd geheugen, slechtere aandacht, lager verbaal vermogen
30
Q

Middelengebruik in de adolescentie

A
  • Stoornissen in het gebruik van middelen treden op wanneer een persoon een middel blijft gebruiken ondanks nadelige gevolgen
  • alcohol meest gebruikte middel
  • mannen vertonen hoger percentage middelgerbuik en -misbruik dan vrouwen, maar de kloof wordt kleiner
31
Q

Depressie
- adolescentie

A
  • tijdens puberteit meer meisjes dan jongens
  • lijkt op depressie bij volwassenen
  • cognitieve, gedragsmatige en somatische symptomen
  • genetische invloeden zijn sterker in de adolescentie
32
Q

Depressie
- volwassenen

A
  • gemiddeld gezien begin rond 20 jaar
  • oudere volwassenen zijn over het algemeen minder kwetsbaar voor depressie dan jongere
  • 7% van de volwassenen heeft depressie
  • 15-25% meldt depressieve symptomen
33
Q

Dementie

A

Algemene term voor afname van het mentale vermogen dat ernstig genoeg is om het dagelijkse leven te verstoren

34
Q

Dementie IC-10

A
  • achteruitgang van het geheugen
  • achteruitgang van andere denkvaardigheden
  • voor minstens 6 maanden
    –> sterke invloed op het dagelijkse leven
35
Q

Dementie DSM-5

A
  • niet meer alleen focus op geheugenverlies maar ook algemene cognitieve domeinen zoals EF, planning, denken, redeneren, taal en geheugen
  • milde/ernstige neurocognitieve stoornissen
36
Q

Alzheimer

A

Meest voorkomende vormen van dementie, meer dan de helft van alle gevallen

37
Q

Waarschuwingssignalen Alzheimer

A
  • geheugenverlies dat het dagelijkse leven verstoort
  • moeite met plannen of oplossen van problemen
  • moeite met bekende/routine taken thuis, op het werk, hobby
  • verward over tijd of plaats
  • moeite met het begrijpen van visuele beelden en ruimtelijke relaties
  • problemen met praten of schrijven
  • spullen kwijtraken, niet meer terug kunnen vinden, op verkeerde plaats terugzetten
  • slechter beoordelingsvermogen
  • terugtrekken van werk of sociale activiteiten
  • veranderingen in stemming en persoonlijkheid
38
Q

Alzheimer ICD-10

A
  • Criteria voor dementie aanwezig
  • alle alternatieve verklaringen zijn uitgesloten
39
Q

Alzheimer DSM-5

A
  • criteria voor milde/ernstige neurocognitieve stoornis
  • gradueel begin en geleidelijke progressie van stoornissen in 1 of 2 domeinen
  • waarschijnlijk of mogelijk Alzheimer bij genetische mutaties, achteruitgang in geheugen en leren en een ander domein, progressieve, geleidelijke achteruitgang en geen andere bekende oorzaak
40
Q

Behandeling voor Alzheimer

A
  • geen behandeling
  • kwaliteit van leven verhogen
41
Q

Beschermende factoren Alzheimer

A
  • hoog opleidingsniveau en SES
  • hoge mate van complexiteit op het werk
  • rijk sociaal netwerk en sociale betrokkenheid
  • lichaamsbeweging
  • medeterraan dieet, omgea-3/vis gerelateerde vetten
  • koffie
42
Q

Risicofactoren Alzheimer

A
  • leeftijd (met 65 jaar –> 1% vs met 85 jaar –> 35%)
  • geslacht
  • genen
  • lichamelijke aandoening (hart- en vaatziekten, diabetes, traumatisch hersenletsel)
  • levenstijl (roken, verzadigde vetten en alcohol)
43
Q

Psychotherapie voor Alzheimer

A

Doelen
- om secundaire problemen aan te pakken
- affectieve problemen
- veranderingen van persoonlijkheid
- sociale terugtrekking
- agressie
acceptatie van ziekte en veranderingen
- stabilisatie van vaardigheden

44
Q

Antidementie geneesmiddelen Alzheimer

A
  • cholinesterase inhibitors werk door het proces te vertragen dat een belangrijke neurotransmitter afbreekt
  • memantine, is een NMDA receptorantagonist, die werkt door de activiteit van glutamaat te reguleren, een belangrijke neurotransmitter in de hersen die betrokken is bij leren en geheugen
  • voor andere symtpomen, bijvoorbeeld depressie, psychose: antipsychotica, antidepressiva