Morele ontwikkeling Flashcards

1
Q

Dilemma van Heinz

A

1 geneesmiddel voor zieke vrouw, maar apotheker wil hem voor te veel geld verkopen –> moet hij het stelen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kohlberg’s morle stadia

A
  1. Straf en gehoorzaamheid
  2. Kosten-baten analyse
  3. Sociale verwachtingen
  4. Sociaal systeem en geweten
  5. Sociaal contract en individuele rechten
  6. Universele principes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Pre-conventioneel
- Kohlberg

A

Persoon werkt volgens een ‘zal ik gestraft of beloond worden’ mentaliteit (13-jarige)
- Fase 1: Heiz kan het medicijn niet stelen, want dan gaat hij naar de gevangenis
- Fase 2: Heinz zou het medicijn moeten stelen, omdat zijn vrouw dan meer van hem zal houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Conventioneel
- Kohlberg

A

Iemands moraal draait om de noodzaak de regels van de maatschappij te gehoorzamen (15-16 jarigen en volwassenen)
- Fase 3: Heiz meot het medicijn stelen, want dat is wat een goede echtgenoot doet
- Fase 4: Heiz kan de drug niet stelen, want dan zouden andere mensen ook stelen en de wetten zouden geen stand houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Post-conventioneel
- Kohlberg

A

Persoon heeft een persoonlijke morele code die de regels van de maatschappij overstijgt (weinig bereiken dit)
- Fase 5: Heinz kan het geneesmiddel niet stelen, omdat een wetenschapper het recht heeft beloond te worden voor zijn werk, wat ondermijnd zou worden door de diefstal
- Fase 6: Heinz moet het medicijn stelen, omdat de waarde van een mensenleven fundamenteler is dan de eigendomsrechten van een ander individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kritiek op Kohlberg’s fase model

A

Bewijs?
- kinderen kunnen verder gaan dan straf en beloningmentaliteit
- geen duidelijke overgangen tussen discrete stadia; heen en weer gaan en stadia overslaan is gebruikelijk
- fase 3/4 blijft overheersen
Validiteit
- geen sterk verband tussen morele kennis en moreel gedrag
- associatie tussen morele cognitie en moreel gedrag wordt gemodereerd door motivatie en zelfbeheersing
- gebrek aan controle voor confounding variabele
- adolescenten stellen de regels van de maatschappij in vraag, zien de onrechtvaardigheid in de wereld en zetten zich in voor idealtistische doelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ontwikkelen van Theory of Mind

A
  • begrijpen van intenties
  • Joint attention
  • Pretend play: doen alsof
  • Imitatie: in eerste jaar
  • Emotioneel begrip: in tweede jaar –> begrijpen dat mensen emoties hebben en dat deze beïnvloed kunnen worden
  • Desire psychology: rond 3 jaar –> uitdrukken wat ze willen en wensen en begrijpen wat andere willen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Theory of mind

A

Vermogen om ideeën te vormen over de mentale wereld van jezelf en van anderen en om gedrag te verklaren in termen van mentale toestanden (bedoelingen, verlangens en verwachtingen)
- het eerste cognitieve begrip van kinderen, verschijnt rond de leeftijd van 4 jaar
- belangrijke mijlpaal voor: sociale relaties, empathie, wederkerige gesprekken, humor en vermogen om te liegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Klassiek test ToM
- Sally-Anne

A
  • belief: waar zoekt sally naar de bal
  • realitiet: waar is de bal
  • geheugen: waar was de bal
    –> Als kinderen slagen voor false belif test, dan begrijpen ze dat mensen handelen naar hun overtuigingen over de wereld in plaats van naar een objectieve realiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kritiek Sally-Anne

A
  • je hebt meer nodig dan ToM om te slagen voor de gase blief test
  • ToM is meer dan slagen voor een false belief test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ToM en Piaget

A
  • in tegenstelling tot wat Piaget dacht, kunnen kinderen in de preoperationele fase het perspectief van anderen kennen en begrijpen
  • Expliciet tom: Sally-Anne test
  • Impliciete tom: impliciete cues
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ontwikkelen van sociaal cognitieve vaardigheden

A
  • 5-7 jaar: begrijpen dat gedrag van mensen niet altijd hun gedachten en gevoelens reflecteerd
  • tegen einde basisschool: complexe second-order belief statements
  • leren begrijpen van sarcasme
  • midden- en late kindertijd: begrijpen dat de gedachten van andere onjuist kunnen zijn
  • sociaal-cognitieve vaardigheden blijven ontwikkelen gedurende de adolescentie
  • beter behouden tijdens de volwassenheid dan niet-sociale cognitieve vaardigheden
  • op oudere leeftijd: sociaal-cognitief vermogen neemt toe: meerdere perspectieve kunnen nemen en compromissen kunnen sluiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Affectieve empathie

A
  • met iemand meevoelen
  • emotionele verbinding
  • compassie, emotionele bezorgdheid, emotionele besmetting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cognitieve emphatie

A
  • rationeel begrip
  • het perspectief van iemand anders innemen
  • theory of mind
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ontwikkeling van empathie: pasgeborenen

A
  • pasgeborenen: emotionele besmetting
  • eerste jaar: vroege neiging om emotionele uitdrukkingen te imiteren
  • basisaspect van affectieve empathie
  • geen duidelijk onderscheid tussen de eigen emotionele toestand en die van anderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ontwikkeling van empathie: volwassenen

A
  • emotionele besmetting ook bij volwassenen
17
Q

Ontwikkeling van empathie

A
  • 1 jaar: empathische bezorgdheid
  • onderscheid tussen ze;f en ander is cruciaal voor het tonen van empathische bezorgdheid
18
Q

Prosociaal gedrag

A
  1. instrumenteel helpen (12-14 mnd): doelgericht helepen
  2. empathisch helpen (18-24 mnd): prosociale reactie op verdriet of pijn van een ander
    Helpen is moeilijk wanneer kind moet reflecteren over de emotionele toestand, het kind iets moet opgeven en het kind niet weet wat er nodig is
19
Q

Prosociaal gedrag: ontwikkeling

A
  • associatie tussen cognitieve en sociale ontwikkeling
  • minder kindertijd: prosociaal gedrag vereist informatieverwerking
  • oudere kinderen stemmen hun prosociaal gedrag af op of ze ook effectief hulp kunnen bieden
20
Q

Prosociaal gedrag: wie is meer prosociaal

A
  • individuele verschillen
  • verschillen tussen de geslachten
  • culturele verschillen in deelgedrag
21
Q

Agressie

A

Het veeroorzaken van fysieke/emotionele pijn bij anderen
–> geassocieerd met motorische en cognitieve ontwikkeling

22
Q

Reactieve agressie
- impulsief

A

Directe reactie op dreiging/frustratie, niet goed doordacht

23
Q

Proactieve agressie
- instrumenteel

A

Agressie om een doel te bereiken

24
Q

Directe agressie

A

Direct zichtbare agressie
- piekt rond 2,5 jaar

25
Q

Relationele agressie

A

Gericht op schaden van sociale relaties/sociale status

26
Q

Agressief gedrag
- verschil in geslacht

A
  • jongens vertonen meer fysieke agressie
  • zowel jongens als meisjes vertonen verbale en relationele agressie
  • impact relationele agressie groter voor meisjes
27
Q

Verklaring meer jeugdeliquentie

A
  • lage sociale-economische status
  • mishandeling van kinderen
  • genetica en gen-omgevingsinteractie
  • verwaarlozing, geen ouderlijk toezicht, dwang binnen gezin
  • vijandige relaties tussen broers en zussen en deliquentie bij oudere broers en zussen
  • peer rejection en het hebben van foute vrienden
  • gebrek aan academisch succes
  • cognitieve factoren
  • impulsiviteit
28
Q

Moffitt’s theorie

A
  1. life-course persistent
  2. adolescence-limited
29
Q

Life-course persistent

A
  • kleine minderheid van de mannelijke bevolking
  • hoge stabiliteit op lange termijn
  • opgroeien in meoilijke gezinnen en buurten
30
Q

Adolescence-limited

A
  • meerderheid van de adolescenten vertoont antisociaal gedrag, dat na de puberteit verdwijnt
  • lijken de levensloop-persistente categorie te imiteren
31
Q

Verklaringen Moffitt’s theorie

A

Hersenen
- de hersenen van een adolescent zijn anders dan die van een kind
- verhoging van levels van neurotransmitters, vooral dopamine
- hersenen groeien nogsteeds