Introductie en Methode Flashcards

1
Q

Sequentiële ontwikkeling

A

Verschillende stadia/niveaus/fases

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Unidirectionele ontwikkeling

A

Eerdere ervaringen zijn een voorwaarde voor latere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Eindstaat van ontwikkeling

A

Hogere waarde dan de oorsprongelijke staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kwalitatieve ontwikkeling

A

Structurele transformaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Biologische groei in ontwikkeling

A

Onafhankelijk van cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Universele ontwikkeling

A

Hetzelfde voor iedereen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Brede visie op ontwikkeling

A
  • niet noodzakelijk gebaseerd op fases die elkaar opvolgen
  • heeft niet altijd een eindstaat die een hogere waarde heeft
  • is zowel kwalitatief als kwantitatief (bijv. taal - aantal woorden)
  • kan universeel zijn, maar ook verschillen tussen personen
  • wordt beïnvloed door cultuur en biologie
  • kan binnen personen in positieve zin maar ook in negatieve zin, afhankelijk van de omstandigheden (plastisch)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Interpersoonlijk

A

Tussen personen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Intrapersoonlijk

A

Binnen 1 persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ontwikkelingspsychologie

A

Betreft de veranderingen binnen personen gedurende de levensloop, en de verschillen en overeenkomsten tussen personen met betrekking tot de aard van de veranderingen
- Het doel is niet alleen om deze intrapersoonlijke veranderingen en interpersoonlijke vershillen te bescrijven, maar ook om te verklaren waarom ze plaatsvinden en om te zoeken naar manieren om ze zo optimaal mogelijk te veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Normatieve ontwikkeling en de individuele verschillen

A
  • wat is de normatieve ontwikkeling
  • welke afwijkingen van de norm zijn waarschijnlijk
  • hoe kunnen deze afwijkingen verklaard worden
  • wat betekenen ze voor de toekomst
  • hoe kan de toekomstige ontwikkeling op een gunstige maneir beïnvloed worden
  • Hoe kunnen mensen beter bestand worden tegen negatieve invloeden van anderen
  • hoe kunnen we de kans vergroten dat mensen om kunnen gaan met negatieve gebeurtenissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leeftijdsperioden in ontwikkeling

A
  • prenatale periode –> voor de geboorte
  • zuigelingenperiode, de babytijd
  • preschool –> de peuter en kleutertijd
  • middelschool –> de lagere school leeftijd, dus de tijd tussen de kleutertijd en de puberteit in (schoolgaande leeftijd)
  • adolescentie
  • emerging adulthood –> overgang van adolescentie en volwassenheid
  • vroege volwassenheid
  • midden volwassenheid
  • late volwassenheid
  • jong oud (60-80): nog relatief gezond en actief
  • oud oud (80-100): toegenomen risico voor fysieke en cognitieve problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Variabiliteit

A

Kortetermijn veranderingen die min of meer omkeerbaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verandering

A

Langetermijn veranderingen die min of meer blijvend zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat ontwikkelt wanneer

A

Biologische leeftijd is nooit verantwoordelijk voor veranderingen, en verklaart veranderingen daarom ook niet
- veranderingen kunnen alleen correleren met leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cross-sectionele onderzoeken

A

Verschillende individuen van verschillende leeftijden op hetzelfde tijdmoment –> onderzoek voor verschil

17
Q

Longitudinale onderzoeken

A

Dezelfde individuen op verschillende tijdsmomenten –> onderzoek voor verandering

18
Q

Cohort

A

Iedere groep uit dezelfde culturele omgeving en dezelfde tijdsintervallen

19
Q

Cohorteffecten

A

Verschillen in variabelen die relevant zijn voor de ontwikkeling, die voortkomen uit (niet-leeftijdsgerelateerde) factoren waaraan iedere geboortecohort is blootgeteld

20
Q

Voordelen cross-sectionele designs

A
  • economisch met betrekken tot tijd
  • redelijk goedkoop
  • toont overeenkomsten en verschillen tussen leeftijdsgroepen
21
Q

Nadelen cross-sectionele designs

A
  • leeftijdseffecten zijn verstrengeld met cohorteffecten
  • geen informatie over individuele ontwikkelijk
  • beperkt generaliseerbaar naar andere meetmomenten
22
Q

Voordelen longitudinale designs

A
  • echte meting van intrapersoonlijke verandering
  • meting van stabiliteit en verandeing van variabelen
23
Q

Nadelen longitudinale designs

A
  • leeftijdseffecten zijn verstrengeld met tijd-van-meting effecten, test-hertest effecten en attrition (uitval)effecten
  • beperkt generaliseerbaar naar andere cohorten
  • kost veel geld
  • kost veel tijd
24
Q

Sequentieel design

A

Combinatie van cross-sectionele en longitudinale designs

25
Q

Onderzoeksmethoden

A
  • zelf-rapportage en rapportage by proxy (interview, vragenlijsten en dagboeken)
  • gedragsobservatie
  • gestandaardiseerde testen/testbatterijen
  • experimenten
26
Q

Uitdagingen in onderzoek

A
  • receptie en productie van spraak
  • sensomotorische vaardigheden
  • suggestibiliteit
  • aandachtsspanne/vermoeidheid
  • subjectieve betekenis van concepten
  • ongediagnosticeerde klinische beperkingen
27
Q

Oplossingen voor uitdagingen in onderzoek

A
  • materialen aanpassen aan leeftijd
  • gesproken antwoord in plaats van geschreven
  • non-verbale materialen gebruiken
  • gebruik van gestructureerde observaties, fysiologische methoden of reports by proxy
  • sprake van selectiviteit van de steekproef
  • response bias: social desirability, stereotypen
28
Q

Habituatie

A

Respons op herhaalde aanbieden van dezelfde stimulus wordt langzamer, verandert of stopt

29
Q

Dishabituatie

A

Verhoogde respons op een nieuwe stimulus of op een gehabitueerde stimulus na verandering

30
Q

Principes van levenslooppsychologie

A
  • levenslang
  • multidisciplinair
  • multidirectioneel
  • gains en losses
  • plastisch
  • ingebed in de geschiedenis
  • gecontextualiseerd
31
Q

Respons van baby’s meten

A
  • sucking preference
  • head turn preference
  • paired visual preference
    –> wel: geïnteresseerd, onverwachter stimulus, merkt een verschil
    –> niet: verlies van interesse, bekende/verwachte stimulus, merkt geen verschil
32
Q

Multidisciplinaire levensloop

A
  • biologen
  • neurowetenschappers
  • historici
  • economen
  • sociologen
  • anthropologen
33
Q

Multidirectionele levensloop

A

Ontwikkeling is niet een universeel proces dat maar één richting op gaat
–> verschillende capaciteiten veranderen volgens verschillende patronen door de tijd heen

34
Q

Gain-losses dynamiek door de levensloop

A

Ontwikkeling gebeurt door een samenkomst van toename en verlies
- veel gains in jonge jaren, veel verlies in oudere jaren