NsT 1 Flashcards
Enclosure
Beweging in Engeland die staatsland begon af te bakenen waardoor er rond 1750 veel arbeid beschikbaar was
Spinning Jenny
effectievere spinmachine, uitgevonden rond 1765 door James Hargreaves
Putting Out
Systeem op het Engelse platteland, arbeiders werkten in een ongelijke relatie op dezelfde pek
Richard Arkwright
Engelsman die rond 1780s het weven op het waterkracht uitvond wat er voor zorgde dat de eerste ‘fabrieken’ ontstonden naast rivieren, waardoor GB kon competeren met internationale markten en het inkomen van wevers flink steeg
James Watt
Verbeterde in 1763 de stoommachine en maakte hem daadwerkelijk efficiënt, o.a. ook door de invloed van de Schotse Verlichting met de nadruk op praktische innovaties. Wist in 1775 de stoommachine met Matthew Boulton te commercialiseren, waardoor het in de 1780s praktisch en commercieel succes had.
Stoommachine
Machine die werkt op stoom, Thomas Savery in 1698 en Thomas Newcomen in 1705 vonden de eerste primitieve stoommachines uit
Rocket
Eerste stoomlocomotief (1816), ontwikkeld door Richard Trevithick en George Stephenson
Wereldtentoonstelling
Eerste georganiseerd in 1851 in Crystal Palace om de leidende economische rol van GB weer te geven als workshop of the world
Thomas Malthus
Schreef in 1798 ‘Essay on the principle of population’ waarin hij beargumenteerde dat als bevolkingsgroei boven het Malthusiaanse plafond kwam die weer werd ingedamd door natuurlijke rampen. Aan de ene kant is er dus weinig ruimte voor de vrije wil, aan de andere kant moet er naast de positive checks ook nog een mentaliteitsverandering plaatsvinden.
David Ricarde
Dacht dat de druk van de bevolkingsgroei ervoor zorgde dat de lonen niet substantieel konden groeien
Tweede Industriële Revolutie
(1870-1910): versnelde industriële groei in Duitsland, VS en bijv. Japan => gat met GB werd daardoor kleiner
Zollverein
Economische samenwerking van Duitse staten, die o.a. protectionistische maatregelen zoals importtarieven voerden
Family wage economy
Een behoefte om meer te consumeren en omdat in het begin van de Industriële Revolutie mannenlonen laag waren vrouwen en kinderen ook mee werkten
Huisnijverheid
Professionele arbeid die vanuit huis wordt verricht, komt in de 18e eeuw op
Kostwinnerschap
3 mogelijkheden:
Volledige afdracht aan vrouw en man krijgt zakgeld (textielgebieden)
Mannen geven vast bedrag aan de vrouw (mijngebieden)
Mannen geven wat overblijft na consumptie
Kinderarbeid
Bestond al voor de industrialisering, in landbouw vaak in eigen gezinsbedrijf, in de 19e eeuw toename van de zichtbare kinderarbeid, begon met weeskinderen in fabrieken omdat die aan rivieren lagen en dus ver van andere arbeiders: primitieve leefomstandigheden en gevaarlijk werk maar ook werkervaring en maaltijden
Robert Owen
Aristocraat die in 1816 kritiek had op de inhumane condities, voorstander van vakbonden en industrieel-agrarische communes
Factory Acts
Wetten van 1802-1833 die zorgde voor restricties op de inzet van kinderen als arbeiders => daling van kinderarbeid na 1833
J.J. Cremer
Nederlands schrijver die in zijn boek ‘Fabriekskinderen’ kritiek had op de misstanden van de industrialisatie, zoals kinderarbeid
Schoolwet
1801: elke gemeente is verplicht om onderwijs aan te bieden, er is echter nog geen leerplicht
Heiligverklaring van het kind
idee dat kinderen hun economische waarde verliezen, maar hun emotionele waarde neemt toe. Vertaald zich in een andere opvoeding en onderwijs.
Mines Act
1842: verbood het voor vrouwen en meisjes om te werken in mijnen
Friedrich Engels
Schrijver die in 1844 ‘The condition of the working class in England’ publiceerde waarin hij beschreef dat de industriële armoede erger was dan de plattelandse armoede. Zou zorgen voor een reactie waarin individuen ingedeeld waren in klasse op basis van hun relatie tot productiemiddelen.
Ludieten
Ambachtslieden die in 1811 fabrieken aanvielen
Andrew Ure + Edwin Chadwick
Beargumenteerde dat de omstandigheden voor arbeiders in de fabrieken best goed waren
Combination Acts
1799: verbood vakbonden en stakingen
Instituties
The humanly devised constraints that structure political, economic and social interactions. Informal constraints and formul rules (Douglas North)
Simon Kuznets
Ontwikkelde moderne economische groei als concept: daadwerkelijke data gebruikt om tot inzichten te komen, formuleren en bereken van het BNP. Kuznets Curve: als de industrie groeit neemt de ongelijkheid toe, maar na verloop van tijd wordt die weer recht getrokken (blijkt toch niet helemaal waar te zijn)
Lodewijk Cantillon
Probeert in 1828 het broodmeel kartel open te breken door een stoommolen te openen, geeft uiteindelijk op omdat hij niet kan concurreren met andere molens
Zoutvaartcollege
Ingesteld door WIllem I, centralisatie om een onderlinge monopolie tegen te gaan waardoor uiteindelijk de Nederlandse haringvisserij ten onder gaat
Institutionele aderverkalking
Industrie wordt toegespitst op belangen dat de economie niet kan groeien, alleen op het vergroten van hun eigen aandeel waardoor de industrie langzaam ten onder gaat
Congres van Wenen
Congres van 1814-1815 waarin Europese staten olv Klemens von Metternich en Robert Castlereagh een evenwicht probeerden te bereiken door iedere staat dezelfde politieke en militaire basis te geven
Klemens von Metternich
grondlegger van het conservatisme, trad op als verdediger van de monarchale status quo, zag liberalisme als oorzaak van oorlog etc.
Conservatisme
De politiek-maatschappelijke stroming die vooral alles wilt houden zoals het begin. Had praktische gevolgen: kruistocht tegen liberalisme en bijv. de Karlsbad wetten
Heilige Alliantie
1815: Pruisen, Oostenrijk en Rusland die samen optrekken tegen het liberalisme
Karlsbad wetten
1819: wetten in de Duitse confederatie; Staten moesten liberale organisaties verbieden en liberalen werden in de gaten gehouden door spionne
Simon Bolivar + Jose de San Martin
Politieke leiders in Zuid-Amerika die daar een grote staat van wouden maken, mislukte maar er kwamen wel constituties etc.
caudillos
Politiek systeem in Zuid-Amerika waarin macht verkregen werd door militairen, families en populistische politiek
liberalisme
Ideologie waar vrijheid voorop staat, succesvol in de Amerikaanse en Franse revolutie, wouden een representatieve overheid, gelijkheid voor de wet en individuele vrijheid. Ook streven naar laissez-faire (vrijhandel) en een liberale economie. Vanaf de 1820s werd dit verweven met klasse interesses
Henri de Saint-Simon
Utopisch socialist (1760-1825): positivisme, mogelijkheden van industriële ontwikkeling, sociale herorganisatie waarbij de aristocratie vervangen werd
Charles Fourier
Utopisch socialist (1772-1837): constructie van wiskundige autarkische communes, al het bezit was van de commune, totale emancipatie van vrouwen, seksuele vrijheid
Nationalisme
het streven naar een natiestaat
Adam Smith
Liberaal econoom, schreef in 1776 ‘The Wealth of Nations’
Pierre-Joseph Proudhon
Utopisch socialist (1809-1865): ‘what is property’ (1840), bezit was gestolen van de arbeider en staat moest ontbonden worden in losse communes
Louis Blanc
Utopisch socialist (1811-1882): ‘Organization of Work’ (1839), praktische hervormingen, algemeen kiesrecht, geleidelijk controle krijgen over de staat
Georg Hegel
Filosoof, inspireerde Marx op het gebied dat de geschiedenis patronen had
Romantiek
(1750-1900): men die zich afkeerden van de industriële ontwikkeling en de Verlichting => verleden, emotie, mysterie, droom, fantasie, natuur, religie
Escapisme
Idee dat men wilt ontsnappen uit de wereld en bijv. naar exotische plekken wilt gaan
Sturm und Drang
Beweging (1765-1785) die begon in de Duitstalige gebieden waar men een behoefte heeft om hun gevoelens te delen, begint in de literatuur: Goethe, Schiller, Beethoven en Rousseau
Jean-Jacques Rousseau
Filosoof, 1755: ‘Discours sur l’origine et les fondements de l’inegalite parmi des hommes’, idealisering van de natuurmens (nobele wilden) en gaat hiermee verden in Emile ou l’education (jongens moeten buiten opgevoed worden), gaat later zelf naar Zwitserland en schrijft daar mijmeringen van een eenzame wandelaar
Edmund Burke
Filosoof, 1757: ‘A philosophical enquiry into the origin of ideas of the sublime and the beautiful’, verschil tussen schoonheid en het sublieme (ervaring die iets met jouw doet)
Imperial Knowledge
Idee dat bij het stichten van imperiums ook gellerden/wetenschappers meegaan om de boel te verkennen en het te begrijpen
Hobbesiaanse kijk
De staat van de natuur is een oorlog van iedereen tegen iedereen wat betekent dat men leeft in armoedige, smerige, brute en korte omstandigheden (Afrika voorgesteld alsof er altijd oorlog is)
Rousseausiaanse kijk
De nobele wilden met prachtige natuur
Friedrich Ludwig Jahn
Duitse schrijver: ‘Deutsches volkstum’ (1810), wat betekent het om Duitser te zijn en hoe komt het dat wij er nu zo slecht voorstaan, gebruikt verleden als inspiratie
Joseph Conrad
Schrijver: ‘Heart of Darkness’ (1899), ging als Europeaan naar Congo, geeft beeld van tropisch oerwoud, primitief, ziektes, gekte en onbeschaafd. Oftewel totale chaos.
Aphra Behn
Schrijver: ‘Oroonko or the Royal Slave’ (1688), Surinaamse slaaf die er goed uit zag en veel kennis had
Justus van Liebig
uitvinder van de kunstmest, zegt later dat dit de slechtste uitvinding ooit was, bedacht de Raubwirtschaft (roofeconomie)
Felix Mendelssohn
Componist in de hoog-Romantiek (1800-1850): laat zich inspireren door de Schotse natuur en gaat Schotland proberen te verklanken in zijn Schotse symfonie (1842)
Hector Berlioz
Componist die zijn eigen leven gaat proberen te verklanken in zijn Symphonie Fantastique (1830)
Jean-Leon Gerome
Schilder van het oriëntalistische schilderij ‘le charmeur de serpents’ (1879)
Nicolaas Pienemann
Schilder van ‘de onderwerping van prins Djoponegoro’ (1830-1835), nationalistische kenmerken en superieuriteit van Nederlanders tov inheemse bevolking
Raden Saleh
Schilder van ‘de arrestatie van prins Djoponegoro’ (1857), laat Djoponegoro op gelijke hoogte met Nederlanders staan
Cristiaan Snouck Hurgronje
Wetenschapper die zich vermomde als moslim en zo naar Mekkaanse feest te gaan, waarna hij adviseur voor de Nederlandse regering tijdens de Atjeh-oorlog werd. Voorbeeld van hoe etnografie ingezet werd als instrument voor de koloniale bezetter.
Edward Said
Schrijver van ‘Orientalism’ (1978): beredeneerd dat de manier waarop Westerse mensen de Orient beschrijven, volgens een standaard narratief, een morele rechtvaardiging is voor hun overheersing
Bildung
Zelfontplooiing in de vorm van studie, vooral door Klassieken uit eigen land lezen om jezelf te verheffen
Alexander Ypsilanti
Leider van de Griekse opstand tegen de Ottomanen in de 1820s
Slag bij Navarino baai
1827: Ottomaanse vloot wordt verslagen door een Engelse vloot waarna er een monarch op de troon komt en in 1830 de onafhankelijkheid wordt erkent
Reform Bill
1832: democratiseerde de politiek door meer mensen te kunnen laten stemmen
Corn Laws
1815: handelsrestricites op de import van graan waarvan eigenlijk alleen de adel profiteerde
Slag bij Peterloo
1819: groot protest wordt bloedig onderdrukt door de Engelse regering
Peopels Charter
zette samen met de Cartist beweging druk voor radicale hervomingen, wouden een volledige democratie, leidde tot meerdere petities in de 1830s en 1840s
Anti-Corn Law beweging
Beweging tegen de Corn Law waardoor die werd afgeschaft in 1846
Ten Hours Act
1847: limiteerde werkuren voor vrouwen en kinderen
Great Famine
Grote hongersnood in de 1840s in Ierland door meerdere mislukte aardappeloogsten
Lodewijk XVIII
Franse koning (r. 1814-1824) die in 1814 het Constitutioneel handvest uitvaardigde om de sociale en economische rechten van de middenklasse te beschermen, was liberaal maar niet democratisch
Charles X
Franse koning (r. 1824-1830) , streefde erna om de oude orde te herstellen, voerde oorlog in Algerije en probeerde het Constitutioneel handvest weer af te schaffen waardoor er rellen ontstonden in Parijs
Louis Philippe
Franse koning (r. 1830-1848) deed rellen eindigen, maar situatie bleef onverander, regering was vooral gericht op de elites en er was corruptie en schandalen, trad na rellen in 1848 vrijwillig af
Luis Cavainag
Was in 1848 eventjes de leider van de Franse republiek, totdat hij bij de volgende verkiezingen overtuigend verslagen werd door Lodewijk Napoleon
Franz Joseph
Keizer van Oostenrijk (1848-1916) nadat Ferdinand I aftrad onder druk van zijn moeder Sophia van Beieren, kon met de conservatieven weer grote delen van Hongarije veroveren
Sophia van Beieren
Prinses van Beieren die in 1848 na de revolutie in Hongarije conservatieven begon te organiseren, Ferdinand I deed aftreden en zo de conservatieven weer grote delen konden veroveren
Ferdinand I
Keizer van Oostenrijk (r. 1835-1848) moest aftreden onder druk van Sophia van Beieren
Lodewijk Napoleon
werd in 1848 gekozen maar pleegde in 1851 een staatsgreep waarna hij voor een langere tijd president werd. Trad in de 1860s af na veel kritiek
Nicolaas I
Tsaar van Rusland (r. 1825-1855) hielp de Oostenrijke conservatieven met de verovering van Hongarije
Frederik Willem IV
Koning van Pruisen (r. 1840-1861) gaf toe aan wat hervormingen en bleef aan de macht in Pruisen
Klein/Groot Duitsland
Discussie over de vorm van een geünificeerd Duitsland
Jeremy Bentham
Utilitarisme, politiek moest het grootste goed voor de meeste mensen nastreven, riep op tot sociale hervormingen
Robert Koch + Joseph Lister
Ontwikkelde de theorie van Pasteur verder waardoor er meer medische kennis kwam en sterftecijfers drastisch daalden, Koch ondekte TBC
Hausmann
Richtte in opdracht van Napoleon III Parijs drastisch anders in: start van betere stedelijke inrichting, grote boulevards, betere huizen voor de middenklasse, open plekken, verbeterde riolen en aquaducten en maakte om Parijs een ring van openbaar vervoer
Spatial turn
Idee dat er meer aandacht komt voor ruimte als dimensie
Heren en burger sociëteiten
besloten gezelligheidsverenigingen voor mannelijke leden van de elite, begonnen in het koffiehuis maar dat was te inclusief en dus gaan ze eigen gebouwen huren of kopen om met een exclusieve club te drinken, praten, conserveren, lezen en gokken. Neemt in de 19e eeuw enorm toe
Ballotage
Systeem van exclusieve toelating tot een sociëteit, zo moest iemand voorgedragen worden en er ingestemd worden
Culturele genootschappen
genootschap wiens leden zich bezighouden met wetenschap, letterkunde, muziek en toneel, sommige zijn interdisciplinair, andere niet. In de 19e eeuw groei doordat de burgerij groeit, relatief inclusief
Public Sphere
Jurgen Habermas: al die genootschappen bij elkaar vormen met zen allen de public sphere
concertcultuur
vanaf 1750 opkomst publieke concert, eerst in culturele genootschappen, dan met intekenlijsten en vervolgens echte publieke concerten
19e eeuw: uitbreiding concertcultuur door toenemende vraag en aanbod
Professionalisering, betere concertprogrammering, concentratie op canonieke componisten, verschuiving naar het geconcentreerd luisteren
Theaters
in de 19e eeuw komen theaters op
architectuur gericht op het aanzien van de burgerij
verschillende rangen voor verschillende klassen: in de 19e eeuw komen er meer dure rangen bij en worden de goedkope rangen goedkoper
plek waar je zit is het podium van diegene
opera’s brengen echt emotie ter weeg
Music Halls
theaters voor de arbeidersklasse, combinatie van zang, dans, cabaret en acrobatiek, vaak met kritische noten op adel en politiek. Rekken de grenzen van de burgerlijke ideologie op.
Dierentuinen
1793: openstelling Jardin du Roi als eerste publieke Europese dierentuin, gesticht door genootschappen, plek om dichter bij god te komen en showcase koloniale dieren en planten, plek van rational recreation
Rational recreation
mix van recreatie en serieuze studie, bijv. een dierentuin
Upper class
Top 2%: traditionele adel, notabelen en nieuwe aristocraten. Hebben veel rijkdom en grote politieke invloed, mengen met elkaar door huwelijken.
Middenklasse
20%: diversiteit in inkomen, prestige en beroepen. Veel onderlinge concurrentie. Levensstijl was op de distinctie met de arbeidersklasse gebaseerd, en hadden een strikte gedragscode.
Upper Middle Class
Bourgoisie: kooplieden, fabrikanten, bankiers en verzekeraars, juristen, artsen. Werken met factuur en hebben universitaire opleiding gehad. Gaan professionaliseren door vaktijdschriften etc. uit te geven
Lower Middle Class
veel distinctie en inkomstenverschillen, en zo ook veel onderlinge concurrentie.
Arbeidersklasse
Groep die in hun levensonderhoud afhankelijk was van fysieke arbeid. Divers, veel onderscheid tussen geskillde en ongeskillde arbeiders
Sweated industries
vrouwen die thuiswerkten en betaald kregen per product dat ze vervaardigden
Mayer-these
idee dat ondanks de opkomende burgerij de aristocratie en adel de meeste macht bezitten