CU2: Mensen in actie Flashcards

1
Q

Praktijk

A

Onderzoek naar de manier waarop dingen gebeuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gebeurtenis

A

Zit in een bepaalde mate in een structuur en is dus niet uniek, zo zijn er bepaalde verwachtingen die voorafgaan aan die gebeurtenis
=> De representatie van iets kan dus maar in beperkte mate iets unieks representeren (structuur//gebeurtenis)
De betekenis die daar vervolgens aan word gegeven is onbestemd door de verschillende bagages van mensen, achteraf kan de betekenis die eraan gegeven wordt ook nog anders uit pakken => betekenismogelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Praktijken in theorievorming

A

Antropologie (Davis)
Practice Theory (Bourdieu)
Institutionele praktijken (Foucault)
Performance en onbepaaldheid gebeurtenis en structuur in poststructuralisme (Derrida en Butler)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Performance

A

Bij representaties gaat het er niet alleen maar om dat je een beeld van iets maakt, maar aanname dat iets als een geheel bestudeerd kan worden, daar is kritiek op, en dus op het structuralisme.
Derrida bij teksten: externe supplementen toevoegen om betekenis te geven.
Butler bij gender: de veronderstelling dat er iets is zoals gender, creëert gender en het is een structuur/ritueel
Dat performatieve element (uniek//structuur) wordt volgens hun dus niet meegenomen in onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Historische antropologie

A

Nieuw cultuurbegrip met nieuwe antropologische thema’s, zoals volksgeloof, eer en dagelijks leven.
Holitisch gericht, kleine gemeenschappen
Theorie: structureel-functionalisme
Auteurs: Thomas, Le Roy Ladurie, Davis en Ginzburg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Turner

A

Maatschappij: bewaring van de orde door rituelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geertz

A

Cultuur en de symbolische/interpretatieve antropologie. Het idee erachter is dat er een historisch patroon van betekenissen die in symbolen zitten waarmee mensen communiceren. Cultuur is dus een systeem van symbolen, en daarbij publiek, communicatief en vanuit de natives.
De methode die hij daarbij gebruikt is thick description: analyse van de betekenislagen van een praktijk door deze in alle relevante contexten te beschrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Practice

A

Op zoek naar functioneren van het systeem, met een relatie tussen het systeem en individuele actie met aandacht voor asymmetrie (hegemonie of cultural dominance) => bepaalde individuen of groepen centraal of bepaalde gebeurtenissen begrijpen in de tijd (rituelen of dagelijks leven).
Combinatie van materiële vaardigheden en betekenissen: geroutiniseerd gedrag in de vorm van lichamelijke en mentale activiteiten, met gebruik van de bijbehorende kennis en emotionele staat.
=> Praktijken produceren structuren, structuren produceren praktijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

New Cultural History

A

Geschiedschrijving neemt kennis van deze historische antropologie en practice-theory: put uit Bourdieu, Foucault of Elias, met aandacht voor teksten en praktijken, machtsongelijkheid, staatsvorming en de lange termijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Darnton

A

Verzet tegen de bourgeoisie door middel van praktijken en rituelen van populaire ceremonies met symbolische betekenissen van katten.
Inspiratie vanuit Bourdieu: velden met eigen structuur en regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Praktijken van geweld

A

Studie van cultuur, geweld en macht, bijv. Elias: figuraties, civilisatieproces, monopolisering van geweld, staatsvorming en de rol van het Franse hof => ontwikkeling van gedragsstandaarden door sociale dwang en zelfdwang => geweld op geciviliseerde wijze, bijv. in sport.
Ontwikkeling: onzichtbaar geweld niet tegen een persoon gericht (slow en silence violence en structural violence (Galtung))
Foucault: biopower = macht over het leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rituelen

A

Geformaliseerde, vanuit het verleden overgedragen sets van handelingen die mensen in specifieke situaties bij herhaling meestal collectief verrichten om uitdrukking en vorm te geven aan oa emoties, normen/waarden, ongelijkwaardige relaties tot elkaar, tot hogere autoriteiten en tot hun omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wetenschappelijke context onderzoek naar rituelen

A

Sinds de 19e eeuw: folkloristisch onderzoek opzoek naar de kern van de natie die nog te vinden zouden zijn op het platteland. Rituelen zouden dan de kern zijn van de natie, met een nadruk op oerrituelen.
In de Klassieke cultuurgeschiedenis is cultuur het complexe geheel van karakters en gewoontes van een mens in een samenleving.
In interbellum komt er onder Radcliffe-Brown een meer structuralistische antropolige gericht op universele patronen.
Sinds de jaren ‘60 komt er hernieuwde interesse in gewone mensen en het dagelijks leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Evans-Pritchard

A

1961: Antropology and History
Antropologie toch geen generaliserende amar individualiserende wetenschap, interesse in sociale en culturele veranderingsprocessen door cultuurcontacten en dus dichter naar geschiedenis toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Keith Thomas

A

1963: History and Antropology
Wat is er mis met de Britse geschiedschrijving van de premoderne tijd:
- Beperkte focus PG
- Beperkte focus details en feiten
- Geen lef tot interpretatie
- Bredere studies retorisch en impressionistisch
- Geen discipline tot conceptueel denken
- Geen verklaringskracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Opkomst historische antropologie

A

1: Verbreding cultuurconcept en range van thema’s
2: Nieuw dynamisch cultuurconcpet
3: Holistisch cultuurconcept: kleine samenleving als geheel met thema’s in onderling verband
4: Gedetailleerde kennis
5: Contra-intuïtieve hypotheses en verklaringen
Tegelijkertijd kritiek van de antropologen op historici dat ze te simplistisch nadenkne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rites de passage

A

Gennep en Turner: rituelen rond grote biologische en sociale transformaties in het leven, 3 stadia:
- Afscheiding (preliminaal)
- Transitie (liminaal)
- Incorporatie (postliminaal)
Fasen krijgen betekenis als fasen, rol actoren wordt duidelijker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Carnaval

A

Ritueel kan solidariteit versterken tussen groepen die gespannen onderlingen verhoudingen hebben
Rollenspel: omkering rol => Communitas (Turner) = een onmiddelijk en totale momentale beleving van de groep als echt homogeen, niet hiërarchisch (wel tijdelijk => herbevestiging status quo)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Durkheim

A

Hield zich bezig met de vraag hoe moderne samenlevingen hun samenhang behouden, relatie tussen het individuele en de gemeenschap.
De la division du travail social (1893): bestudeerde vormen van solidariteit en hun ontwikkeling, rol van sociale instituties: overtuigingen en gedragswijzen die voorkomen uit een collectief. Hier zijn instituten vooral Middeleeuwse corporaties die passen bij zijn ideeën over arbeidsverdeling en de vorming van de moderne staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Mauss (en Hubert)

A

Leerlingen van Durkheim, maar minder reductionistisch. Mauss probeerde de relaties tussen individuen en de gemeenschap als geheel steeds weer in concrete situaties te onderzoeken.
Introduction a l’analyse de quelques phenomenes religieux (1906): instituut gedefinieerd als de publieke regel van handelen en denken: het individu denkt en handelt naar traditie of onder druk van een collectieve suggestie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Sociologische definite ‘instituut’ van Turner

A

Een complex van posities, rollen, normen en waarden ingebed in sociale structuren die relatieve stabiele patronen van menselijke activiteit organiseren met respect naar fundamentele problemen in levensonderhoudende middelen in voortzetten van mensen en in het behouden van levensvatbare maatschappelijke structuren in een bepaalde context.
Sterke doelmatigheid: ze hebben een doel en ontwikkelen zich door deze doelen te verhullen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Instituties

A
  • Zijn geen fysieke entiteiten maar worden zichtbaar in de gecoördineerde gedragspatronen van leden van een samenleving
  • Kunnen helpen het gedrag van individuele leden te verklaren
  • Hebben zowel beperkend als faciliterend potentieel op keuzes die mensen maken
  • Functioneren om solidariteit te smeden en te herhalen tussen leden van een samenleving
  • Structureren de interactie tussen leden van een gemeenschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Merleau-Ponty

A

Een institutie bestaat niet zonder de voortdurende uitvoering hiervan, dat maakt de institutie tot een historische en dus veranderlijke constructie.
Belang historisch onderzoek: iets wordt pas een sociale institutie doordat mensen het handelen en de taal van historische actoren in het heden brengen.

23
Q

Foucault en instituties

A

Gebruikt het woord, maar reflecteert hier tegelijkertijd op, we vinden in zijn werk een filosofie van het instituut en een intellectueel project waar hij zich mee bezig houdt.
Ontwikkelt een genealogie: kritisch op een universele methode en idee van ononderbroken continuïteit. Andere kijk op geschiedenis: gebeurtenissen zijn niet vanzelfsprekend, mensen geven status aan een historisch feit en worden geleid door factoren die bepalen uit welke mogelijkheden zij kunnen kiezen.
Een genealogie helpt om de veelvoud van mogelijkheiden die mensen hadden om de gebeurtenis betekenis te geven te onderzoeken.

24
Q

Discipline, toezicht en straf

A

Foucualt (1975): geschiedenis van het strafrechtelijke systeem. Ingegaan op de instituties die bij foltering, straf en discipline een rol spelen, waar het idee van macht voorop staat, en hoe disciplinerende praktijken worden ingezet om macht over individuele subjecten uit te oefenen.
Vernieuwende aspecten:
1: Laat zien dat relaties tussen het institutionele en praktische veld ook gekenmerkt wordt door discontinuïteit
2: Vraagt hoe bepaalde vormen van historische realiteit ervoor hebben gezorgd dat instituties bestaan
=> instituties zijn netwerken van machtsrelaties en een aanpassend systeem dat direct inwerkt op gedrag individuen en zo ondwerwerpt als bepaald subject

25
Q

Gourvermentaliteit

A

Een ensemble van instituties die de uitoefening van macht over de populatie mogelijk maken door kennis van de politieke economie, die zo heeft bijgedragen aan de creatie van regeringsapparaten.
Is een vorm van macht die werkt via administratieve praktijken, statistische kennis, wetgeving. De staat is gegouvermentaliseerd door zorgen over demografie, gezondheid, onderwijs, en productiviteit van de bevolking.
Gouvermentele rationaliteiten: manieren van denken en handelen die de productie van kennis over de bevolking benadrukken met als doel gedrag vorm te geven, te beperken en welvaart te produceren.
Duidt ook op manieren van het besturen van onszelf.

26
Q

Instituten van de alwetende heerser

A

Kennis van de koning wordt steeds belangrijker en steeds vaker gerepresenteert als het hoofd van het politieke lichaam => koning moet surveilleiren om zijn onderdanen te kennen => zoektocht naar entere noticia
Dat institutionaliersingsproces niet louter top-down

27
Q

Praktijken van distinctie

A

Smaakopvattingen en praktijken in opvoeding en onderwijs als cultuureel kapitaal verworven die mensen in zeer verschillende contexten bewust en onbewust, subtiel en minder subtiel, inzetten om zich individueel en collectief tov andere individuen/groepen als sociaal superier te onderscheiden en zo de bestaande klasseongelijkheid bevestigen

28
Q

Klasse

A

Maken van hiërarchisch sociaal onderscheid tussen individuen en groepen mensen op basis van economisch, sociaal en cultureel kapitaal (als proces). Klasseongelijkheid is niet natuurlijk, maar het resultaat van maatschappelijk gegroeide praktijken.

29
Q

Smaak

A

Het vermogen om op basis van een combinatie van ratio en gevoel verschil te maken en in woorden uit te drukken wat je waardeert en wat niet (en alle gradaties daartussen). Smaak is niet neutraal, individueel en natuurlijk, maar het resultaat van in opvoeding en onderwijs geleerde praktijken.

30
Q

Decoding

A

Kennis van culturele praktijken en van sociale connotaties

31
Q

Tacit knowledge

A

Wat je weet, maar wat niet in een schoolboek staat

32
Q

Bourdieu

A

Distinction (1976): vooral de onbewuste praktijken van dinstinctie zijn interessant (gesocialiseerd en belichaamd), het gaat om subtiliteiten (dus niet alleen duur), werking: sociale uitsluiting doordat mensen met zelfde talent en inzet toch kansenbeperkend zijn.
Integreert verschillende velden van culturele prkatijken, maar denkt bij wel in binaire tegenstellingen. Zijn these is dat elites met cultureel kapitaal consequent een voorkeur hebben voor culturele vormen en praktijken met autonomie, vorm boven inhoude, kwaliteit en vrijheid.
Bouwt voort op Gramsci, de antropologie, Elias en Foucault. Ontdekt drie zones van smaak: geclusterde smaakvoorkeuren waarbij cultureel kapitaal zwaar blijkt te wegen: legitimate, middle brow en popular.
Opvattingen over Distinction:
- Bied inzicht in Franse cultuur en klasseverhoudingen (als primaire bron)
- Bied universele inzichten in cultuur en klasseverhoudingen

33
Q

Gunn

A

Opkomst/vorming van de middle class in VK niet uitsluitend het resultaat van de IR, maar ook van de politieke taal en de gedeelde cultivering van en identificatie met hoge cultuur
1: 1750s rond rationaliteit in culturele genootschappen
2: 1840s rond oppositie hoog/laag in publieke cultuur
3: 1880s rond oppositie hoofd/hand
Belangrijke rol voor: vrouwen in opvoeding, extendend family, opvoeding/onderwijs relatie en het lichaam

34
Q

Lichamelijke praktijken

A

Dingen die mensen met hun lichaam doen, zijn geen betekenisloze bewegingen, maar afhankelijk van tijd en plaats en kunnen vrijwillig of opgelegd zijn, worden beïnvloed door structuren

35
Q

Elias

A

In the Civilisizing Process (1939): disciplinering van het lichaam in de vroegmoderne hofcultuur, waarbij er een grotere controle van het lichaam werd aangemoedigd als uiting van sociale positie

36
Q

Corporeal Turn

A

Vanuit de jaren ‘80/’90 groeiende aandacht voor het lichaam in de sociale en geesteswetenschappen waarbij er een andere benadering van het lichaam naar voren wordt geschoven, invloed van de LT en CT.
Wending naar het lichaam als cultureel en sociaal geconstrueerd: het lichaam niet als tijdloze biologische entiteit, maar als historisch veranderlijk en gevormd door cultuur, taal en machtsstructuren

37
Q

Foucault en het lichaam

A

Niet-essentialistische benadering vna het lichaam, het heeft een geschiedenis en kan niet gedacht worden daarbuiten, moderne macht krijgt vorm en wordt uitgeoefend door vertoegen over het lichaam.
The history of sexuality (1976): biopower = kennis en praktijken die het lichaam vormgeven en reguleren, op het niveua van het individu en de bevolking.
Gebeurt ook door zelf-disciplinering: mensen leren zichzelf te reguleren, door processen van normalisering via sociale en biomedische praktijken

38
Q

Butler

A

Gender Trouble (1990): lichamen worden betekenisvol gemaakt door sociale en culturele processen (performativiteit van gender): je gender doe je, geen vaststaande identiteit maar geproduceerd door herhaling en acties
Bodies that Matter (1993): dat creëert ruimte voor praktijken en hoe het lichaam wordt gevormd en betekenis krijgt innen vertogen

39
Q

The Material Turn

A

In de 80s en 90s groeiende aandacht voor een te grote fucous op de representatie van lichamen en niet de materialiteit ervan en sich: nadruk op hoe de fysieke wereld ons denken, cultuur en maatschappelijke structuren beïnvloed en vormgeeft en heeft daarbij kritiek p de LT en postmodernisme
Te grote blijvende invloed van de Cartesiaanse dualiteit: geest en lichaam als fundamenteel verschillende soorten werelden
Willen voorbij gaan aan binaire scheiding essentialisme en constructivisme door een manier die erkent dat het lichaam door de samenleving beïnvloed wordt, maar ook de materialiteit van het lichaam heeft

40
Q

Praxiografie

A

Benadering die voorkomt uit de MT en komt van Annemarie Mol: etnografische studie van ziek zijn. We practice reality: lichaam wordt meervoudig in medische praktijken, de ziekte komt in elke praktijk anders tot uiting, zijn verschillende versies van eenzelfde object, die object bestaat niet voorafgaand aan de manier waarop die tot uitvoering werd gebracht in de praktijk. Deze versies zijn vaak tegenstrijdig, maar door het beheren ervan in de praktijk tot common object gemaakt.

41
Q

Harding

A

Bestudeerd feministische kritieken op de wetenschap. Beeld in de 20e eeuw dat wetenschap feitelijke en objetief is, maar onder dit mom worden andere perspectieven buiten gesloten. Zo begint het standpuntdenken: sociale ongelijkheid heeft consequenties voor de betekenis van positionaliteit, je moet beginnen bij de marginale levens. Een dergelijke kritische reflectie zou dus enkel mogelijk zijn vanuit het perspectief van de gemarginaliseerden => idee dat iets objectiver wordt als er meer perspectieven worden meegenomen

42
Q

Haraway

A

Ideeën over objectiviteit zit tussen constructivisme en de feminist critical empiricism (Harding) in => oplossing daarvoor is dat we metaforen voor het zicht moeten veranderen: het oog is een apparaat dat gemaakt is om selectief te zien, we moeten daarmee van de god trick af (persoon die alles kan zien zonder positie).
Daarbij moet je ook van onder kijken: meest waarschijnlijk dat dit perspectief de kritische kijk op kennisproductie ontkent is het kleinst.
Kritisch op de notie van een eenduidig subject => gestiueerde kennis

43
Q

Ortner: Theory in Antropologhy since the 60s

A

In de 50s zijn er 3 paradigmas: structureel-functionalisme, culturele en psychologische antropologie en evolutionaire antropologie.
In de 60s kwamen er nieuwe benaderingen, waaronder de symbolische antropologie, daarin zijn 2 auteurs belangrijk:
- Geertz: cultuur is embodied in publieke symbolen => hoe symbolen vormen wat acotren zien (vanuit de actors pov)
- Turner: hoe solidariteit wordt geconstrueerd en genormaliseerd, symbolen als operaters in sociale processen
In de 80s komt de practice theorie op: het systeem als geheel heeft deterministisch effect op actie, geen aandacht voor emoties, samenwerking en het collectief.

44
Q

Blok: Zinloos en zinvol geweld

A

Geweld heeft vaak betekenis en is ingebed in culturele context, tegenwoordig met het monopolie op gweld wordt het vaak gezien als immoreel, maar:
- Geweld als communicatie en vorm van interactie
- Wat geweld construeert varieert over tijd en cultuur
- Geweld heeft veel symboliek naast een praktisch doel
- Geweld heeft link met eer, mannelijkheid en groepsidentiteit
- Moderne samenlevingen labelen dingens als geweld, reflectie van morele veranderingen

45
Q

Davis en Thompson: Rough Music and Charivari

A

Functie charivari
- Davis: rol jeugdgroepen in reguleren huwelijksgedrag om pool geschikte huwelijkskandidaten te beschermen, en benadrukt de symbolische reiniging
- Thompson: als uiting van mannlijke waarden en gemeenschapsnormen en benadrukt de quasi-juridische functie
Methode: Microhistorie waarbij Davis ook antropologische bronnen betrekt.

46
Q

Burke: Wat is Cultuurgeschiedenis?

A

Klassiek CG: cultuur als autonoom domen met sociologische invloeden, door de diaspora werden CG’s methoden verspreid. Kriitek vanuit Marxisme en definitie.
60s: antropologie waarin de thick description van Geertz cruciaal wordt: cultuur als web van betekenissen. Zo ontstaat er een nieuw paradigma met Foucault en Bourdieu.
=> Focus op constructie van cultuur: is niet vaststaand maar wordt gevormd door discoursen en praktijken.
Na de CT: aandacht voor emoties, postkolonialisme, feminisme met spanning tussen fragmentatie/integratie

47
Q

Foucault: Gouvermentaliteit

A

Van soevereiniteit naar gouvermentaliteit
- Vanuit de ME naar de 16e-18e eeuw waar kunst van het gegeren ontstaat: gaat niet langer over wetten opleggen, maar over dingen disposeren om bepaalde doelen te bereiken:
- Economie naar macro-niveau als instrument
- Populatie als doelwet met rol van gezin
- Vormen van macht die samenwerken: soevereiniteit, discipline en gouvermentaliteit
- Staat overleeft door verfijnde bestuurstechnieken en is decentraal
=> maakt niet alleen top-down en ook door schijnbaar neutrale zaken

48
Q

Brendecke: The Empirical Empire

A

Spanning tussen ideaal van alwetendheid en praktische bezwaren: kennis als politiek instrument met fiscale, politieke en curieuze functie.
Die wordt echter gefilterd door tussenpersonen en media: de kennis was daardor vaak chaotisch en onvolledig.
Kennispraktijken door vragenlijsten etc. => hoewel het rijk streefde naar controle werden lokale actoren de belangrijkste bron van kennis

49
Q

Gunn: Translating Bourdieu

A

Kan Bourdieu worden toegepast op de Engelse middenklasse waar cultuur een rol speelt, waarbij eerst gedacht werd van niet.
- Begin 19e eeuw: cultuur geïnstitutionaliseerd
- Late 19e eeuw: cultuur gecommercialiseerd
- 20e eeuw: rol onderwijs => scholen obv klasse en zo een vermindering van traditionele codes

50
Q

Clever en Ruberg: Beyond Cultural History

A

Studie van lichaam kreeg vorm tijdens de corporeal turn: lichaam als cultureel en discursief gevormd object.
Praxiografie: lichaam wordt in praktijken meervoudig door geënacteerd door interacties tussen actoren, technieken en materialen.

51
Q

Latham: Remaking Sex

A

Auto-etnografische benadering gecombineerd met praxiografie: sekse als meervoudig: voortdurend geconstrueerd in praktijken
Bijv. klinische praktijken: diagnose, psychiatrie en hiërarchie van de sekse

52
Q

Haraway: Situated Knowledges

A

Gesitueerde kennis = kennis is verbonden aan context en positie, objectiviteit ontstaat door het expliciet maken hiervan.
Tegen de God Trick waarbij het idee er is dat wetenschappers vanuit totale neutraliteit kunnen observeren, wat machtsstructuren verhut.
Daarbij spelen objecten van kennis ook een rol.

53
Q

Schulte en Alkemade: Voetnootpraktijken

A

Voetnoten zijn niet neutraal, functioneren als verantwoording, positionering en politiek. Zo dragen ze bij aan canonvorming

54
Q

Rooijakkers: Rituele Repertoires

A

Dansen geassocieerd met immoraliteit, vaak op verschillende feesten waar ook broederschappen, taal en beeldcultuur een rol spelen.
Volkscultuur mix van religieuze en wereldlijke rituelen die botsten met diens autoriteiten