CU1: Macht van Beelden Flashcards

1
Q

Media

A

Alle dragers van betekenissen over de wereld in context van communicatie tussen mensen/groepen, denk daarbij bijv. ook aan architectuur etc.
Media kunnen ook semi-publieke of zelfs private media zijn, ook dat is namelijk een manier om betekenis en vorm te geven aan de werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Machtsuitoefening door beelden

A
  • Agendasetting
  • Kracht van herhaling
  • Macht van het getal
  • Status quo als natuurlijk presenteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gramsci

A
  • Elites // subalternen
  • Hegemonie
  • Via beelden wordt aan arbeiders het idee gegeven dat het verschil tussen elites en subalternen normaal is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de Certeau

A
  • toeeigening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Linguistic Turn

A

De bewustwording in groot aantal wetenschapsgebieden dat de taal waarmee we over de werkelijkheid spreken de werkelijkheid niet reflecteert, maar construeert.

Derrida: er bestaat geen buiten-tekstuele werkelijkheid

Post-postmoderne positie: er bestaat een echte werkelijkheid buiten onze taal, maar we kunnen de werkelijkheid niet in zijn eigen essentie leren kennen buiten onze taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Cultural Turn

A

De bewustwording in een groot aantal wetenschapsgebieden dat de maatschappelijke werkelijkheid vorm krijgt in praktijken van betekenisgeving, in sociale praktijken van rituelen tot alledaagse routines. Maar ook in mentale voorstellingen en verbeelding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Foucault

A

Onderzoek naar productie van kennis in discoursen en hoe men dat als waarheid gaat zien. Vooral interesse in criminaliteit, seksualiteit en straf in de 19e eeuw. Specifiek met betrekking tot lichamen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Definitie van een discours

A

Een cluster uitspraken over een bepaald onderwerp op een bepaald historisch moment dat bepalend is voor de manier waarop mensen betekenisvol over dat onderwerp denken en praten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kenmerken van een discours

A
  • Uitspraken over waanzin, straf en seksualiteit die ons een bepaald soort kennis geven
  • De regels die manieren om over deze onderwerpen te praten voorschrijven of uitsluiten
  • Onderwerpen die het discours personificeren, met verwachte eigenschappen
  • Hoe deze kennis over het onderwerp autoriteit krijgt, de waarheid van de zaak
  • Praktijken binnen instellingen om met de onderwerpen aan de slag te gaan
  • Erkenning dat op een later historisch moment een ander discours/episteme zal ontstaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Nieuwe theorie over macht

A

Macht concentreert zich niet slechts bij machthebbers en is niet perse lineair vanuit een centrum naar een ondergeschikte, evenmin in de repressie vanuit machthebbers en verzet daartegen.

Macht zit in kennis en is tijd en plaats gebonden. Het circuleert dus in samenlevingen via discoursen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Elementen uit definitie propaganda

A
  • Bewuste systematische intentie van maken
  • Kleine groep beïnvloed grote groep
  • Manipulatie van symbolische communicatie
  • Denkbeelden manipuleren
  • Ideologisch/politiek/commercieel
  • Gecontroleerde distribute
  • Brede vorm
  • Speelt in op emotie
  • Verbeelding van gedachtegoed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dog whistle

A

Bepaalde boodschap die door een specifieke doelgroep wordt herkent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Illusory truth effect

A

Hoe vaker je iets hoort en aan een boodschap wordt blootgesteld, hoe sterker de neiging dat je het gaat geloven is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Soorten propaganda

A

Wit: openlijke propaganda waarbij het duidelijk is wie de bron is en het heeft niet perse een negatieve connotatie
Zwart: origine van de propaganda is verborgen, net zoals het doel
Grijs: tussen zwart en wit in

Uit: Zybnek Zeman: Selling the war. Art and Propaganda in WW II.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ross

A

Propaganda onderzoek vanuit 3 model: zender-boodschap-ontvanger
Overtuiging vind plaats als de zender: geloofwaardig is, expertise heeft en aantrekklijk is
Maar besluiten zijn niet altijd rationeel en er worden andere invloeden uitgesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Herman & Chomsky

A

Orwell probleem: burgers zijn slecht geïnformeerd in Westerse democratische landen ondanks de toegang tot informatie
5 filters van informatie:
1: Winstoogmerk boven journalistiek van massamedia
2: Adverteerdersbelangen => media verkopen lezers, voordeel van een rijk lezerspubliek
3: Informatiebronnen => overheid en grote bedrijven creëren nieuws, want onderzoek kost geld
4: Flak => angst voor negatie reacties van machtige partijen (Mainstream-mediaframe)
5: Anticommunisme als filter van nieuws en als nationale ideologie
=> media in de greep van een kapitalistische staatsideologie en dienst van particuliere marktpartijen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Rose

A

Visual Methodologies => 3 niveaus van analyse
1: Site of source
2: Site of production
3: Site of audience
Daarbinnen 3 aspecten voor verklaring en uitleg
1: Technologie: wat zie en lees je
2: Compositie: hoe verhouden de verschillende onderdelen zich
3: Sociaal: context waar het in plaats vind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Othering

A

Overkoepelende term voor het maken van verschil, waarom vindt othering plaats:
- Inherent onderdeel aan proces van waarnemen en classificeren
- Deel van sociale processen en versterkt sociale verbanden
- Bron van macht en machtsuitoefening, en zo een politiek proces
- Deel van psychogenese, bij ontwikkeling psyche ga je relateren aan anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Goffman

A
  • Stigmatisering: dramaturgisch perspectief, impression management => microsociologie met oog voor taal en symboliek in alledaagse interacties
  • ‘The Presentation of Self in Everyday Life’
  • ‘Gender Advertisements’
  • Mensen wisselen bedoeld en onbedoeld informatie uit, daarbij onderscheid tussen prestige en stigma symbolen. Mensen hebben ook een angst voor besmetting van het stigma, voorkomen door bijv. merktekens te maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Stigmatiserings theorie

A

Een ideologie die uitlegt en verklaart waarom stigma plaatsvind en iemand uitgesloten wordt. Bij stigma management proberen mensen dat te handelen, dus doen ze aan passing (afleggen stigma tekens), conealment, verhullen en nadoen.

Stigma is oorspronkelijk fysiek, maar kan ook uitbreiden over je familie of buurt. Bijv. bij armoede, waar het self-stigma en feelings of shame ook een rol spelen. Volgens Foucault was dit een publiekelijke lichamelijke straf van die tijd.

Daarbij horen ook concepten zoals status incongruity en een imposter complex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Fanon

A

Belangrijk voor culturele representatie. Interpellatie, ‘aangesproken wordne’, tot een bepaald subject gemaakt. Dit gebeurt op straat maar ook in de media, maar onder dat verhaal zit een impliciete mythe.

Er is een arbitrair verband tussen de betekenisgever en de betekenis, maar die is waardegeladen, polysemous en floatin. Maar ook voorkeursbetekenis: privilegering van betekenissen door middel van verankering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Barthes

A

Culturele representaties, inspiratie van de linguïstiek, en ziet semiotiek als betekenisgever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Fetishisme

A

Geloof dat levenloze dingen een eigen ziel en wil krijgen, worden zo als substituut gebruikt voor waar het werkelijk om draait. Vaak gebeurt dit voor iets ‘gevaarlijks’

Disavowal: strategie waarmee een krachte fascinatie tegelijkertijd verlangt wordt en toegegeven wordt
Displacement: het verbodene kan niet getoond worden

Vaak sexueel element

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Elias

A
  • ‘Gevestigden of Buitenstaanders’
  • Groepscharisma//groepschande
  • Sociale binding//anomi
  • Fears of pollutoin en dubbele binding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hall & Gilroy

A

Cultural Studies: denken over de rol van massamedia en de cultuurindustrie.

Hall: bij zwarte sporters wordt etniciteit gerkuist met natiedenken en gender (representatie regimes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Special Status Groups

A

Algemene term voor buitenstaanders. Komt van Freeman maar wordt vooral toegepast door Tierney. Gaat om groepen met een collectief stigma: etnisch, beroep of itinerant. Rol van infamie (= eerloosheid) als uitdrukking van taboe. En auspicious//inauspicious: contact brengend, geluk of ongeluk (bijv. in het werk van Blok).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Thema van infamie

A

Wijst op variant van cultureel perspectief: structuralisme en classificaties, en dus verder dan Elias.

Strauss: binaire opposities op onbewust niveau, zoals culturele grammatica

Douglas: Britse aandacht voor classificaties, oog voor purity en pollution

Beide hebben ze oog voor wat tussen categoriën inzit: limen/grens = taboe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Collectieve fantasie

A

Heeft vooral de psychoanalyse als inspiratiebron. Gevoelens die deel zijn van onszelf zijn soms buiten controle of kennis, of bekken dat we ze bezitten wanneer ze onbewust aan de oppervlakte komen. Belangrijke auteurs zijn Freud, Lacan en Zizek. Niet alles kan met zichtbare en met nadruk op cognitie geduid worden: er lijkt een kennisrestant te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Infame beroepen

A

Familiegelijkenissen:
- Dood, afval, ziektes: vilders en scheprechters
- Openbare geweldpleging: merkteken
- Werken met lichaam
- Reizende lieden
- Vrije natuur
- Echtbrekers: buitenechtelijke kinderen

28
Q

Freud

A

Aan menselijke handelingen liggen onbewuste motieven ten grondslag. In subject en identiteitsvorming speelt onbewuste een rol, maar individuele is ook sociaal: individuele ontwikkelingen en conflict relaties met anderen.

3 elementen van de psyche:
- Superego: normerend gezag
- Id: instincten
- Ego: subjectiviteit als resultaat van de andere twee

Men vertelt verhalen en fantaseert: bron om mechanismen (conflicten in het verleden) te achterhalen

29
Q

Lacan

A

Blaast stoom van Freud af en zet de volgende stappen:
- Proces waar Freud op doelt is nooit af
- Incoherentie: een en ander in subjectvorming
- Onbewuste heeft structuur a la taal: betekenis en betekinsgever
- Uit balans zijn is niet pathologisch, maar zoals het is: zo werd Freud deel van maatschappij en cultuur studies

3 manieren van ordenen
- Imaginaire orde
- Symbolische orde (talig)
- Reële orde (niet talig)

30
Q

Zizek

A

Past Lacan toe op populaire cultuur, oog voor mechanismen en projecties van ander waar onder verlangens/angsten op zijn gericht. Benadrukt plezier/genot: jouissaner van Lacan als aspect van verlangen.

Welke rol speelt othering in deze processen: anderen bezitten iets los van sociale/morele grenzen (gestolen van ons?) wat wij wel/niet willen bezitten

31
Q

Diachrone analyse

A

Hoe door (auteurs) begrippen. teksten en discoursen uitgedrukte en gestolde denkbeelden over maatschappelijke status quo en verandering door de tijd heen veranderen, deels blijven bestaan en doorwerken.

32
Q

Denkbeelden

A

Gaan over beeldvorming van de maatschappelijke status quo en de maatschappelijke verandering. Meer specifiek in geschreven en gesproken teksten.

33
Q

Synchrone analyse

A

Hoe in een bepaalde periode (auteurs) bepaalde teksten in relatie tot andere teksten en dominante discoursen zowel expliciet als impliciet bepaalde denkbeelden over de maatschappelijke status quo en verandering communiceren

34
Q

Essentially Contested Concepts

A

Men is het vaak met elkaar oneens over de invulling van deze begrippen in tijden van crisis en transformatie

35
Q

Kosselleck, Conze & Brunner

A

Systematisch onderzoek naar de veranderende verschuivende betekenissen van politieke en sociale kernbegrippen, op basis van woordenboeken en lexica.

These: politieke begrippen krijgen hun invulling in deze periode (1750-1850 = de Zadeltijd). Ze onderzoeken dus de betekenisverschuiving van grondbegrippen in relatie tot politieke en socio-economische transformaties. Die begrippen boden nieuwe kansen en handelingsmogelijkheden voor groepen.

Krijgt vorm in uitgebreid werk met een analyse van veranderende betekenissen op lange termijn in een inventariserende stijl. Centrale hypothese is dat er een structurele verandering is in de volgende fases:
1: Verzeitligung (men gaat begrippen een historisch karakter geven)
2: Democratisering (meer mensen gaan abstracte begrippen gebruiken)
3: Ideologisering ( meer begrippen zijn ECC’s war men een invulling aan geeft binnen een breder kader
4: Politisering

Kritiek: begrippen in isoloment besproken, focus op diachrone verandering, weinig aandacht voor praktisch gebruik door actoren

=> soortgelijk Frans werk, maar: bredere bronnenselectie, meer betogend en analyserend en het gebruik van ECC’s is de motor van historisch proces => internationale navolging

35
Q

Pocock

A

Bekende politieke traktaten beter begrijpen in context van lange termijnontwikkelingen in politieke ideeën en argumenten. In ‘Machivellian Movement. Florentine political thougt and the Atlantic republican tradition.’

Stelt dat de politieke theorie van het klassieke republikanisme komt van een pleidooi voor republiek waarin onafhankelijke burgers met virtu zich inzetten voor het algemeen belang het beste middel tegen corrumperende krachten zijn. Dat duikt op in Engelse traktaten in de 17e en 18e eeuw: onafhankelijke landbezitters als beste tegenwicht tegen corrumperende krachten (fortuna) van monarchie en parlement (= country-ideologie). Dit idee dringt opnieuw door bij de Founding Fathers bij stichting VS. Het kerninzicht is dat klassiek republikanisme ontwikkelt tot een conservatieve ideologie.

=> argumenten in een hele andere tijd en in een hele andere context worden stapsgewijs kernelementen waarvan in politieke denkbeelden overgenomen kunnen worden

=> taal = discours en het heeft een eigen agency, het werkt ook onbewust van generatie op generatie door in politieke teksten en in nieuwe maatschappelijke contexten

36
Q

Onomasiologisch

A

Veranderende woorden voor een betekenisveld

36
Q

Semasiologisch

A

verschuivende betekenissen van een woord

37
Q

Cambridge School

A

Groep historici die sinds de jaren ‘50 onderzoek doen naar ontwikkeling van politieke theorie in vroegmodern Engeland.

Hebben kritiek op traditionele ideeëngeschiedenis
- Internalistisch: bestudeert ideeën hoofdzakelijk in denktraditie, los van context (leidt tot anachronisme)
- Externalistisch: verklaart ideeën hoofdzakelijk uit politieke en maatschappelijke context (reductionisme)

Streven om politieke ideeën in bekende traktaten beter in relevante contexten te kunnen begrijpen
- Diachroon: lange termijn ontwikkeling teksten
- Synchroon: politieke teksten van 2e en 3e rang auteurs
In context politiek en maatschappij: waarbij ideeën uit context worden verklaard maar ook impact kunnen hebben op de context.

38
Q

Skinner

A

Kijkt meer synchroon en ook naar minder bekende auteurs, dus ook 3e-rangs.

Intentional Speech Acts: elke talige handeling begrijpen als een performatieve handeling die een actor uitvoert met een doel. Taal faciliteert en stelt grenzen aan wat zeg/denkbaar is. In de loop der tijd muteren die grenzen. Kijkt dus naar waarom een auteur voor deze argumentatie kiest

39
Q

Historische Discours Analyse

A

Synchroon en bouwt theoretisch voort op Foucault en de Critical Discours Analyse uit de toegepaste taalkunde, ook breed toegepast in de sociale wetenschappen. Focust op de manier waarop concrete taaltechnische aspecten van teksten dominante discoursen bevestigen.

40
Q

Stappenplan voor Historische Discours Analyse

A

1: Genre en Statuut
- Beschrijvend
- Normatief
- Performatief: illocutionair of perlocutionair
2: Doelpubliek
- Activeren van gedeelde waarden door ze als vanzelfsprekend neer te zetten
3: Intertekstualiteit en Interdiscursiviteit
- Topoi = standaardfrase zonder concrete bron
4: Semantiek
- Welke afzonderlijke woorden
5: Syntaxis
- Grammaticale zinsconstructies
6: Cohesie
- Verbinding tussen verschillende zinnen
- Nevenschikkend, onderschikkend, contrasterend
7: Narratologie
- Narratieve patronen in tekst als geheel

41
Q

Manieren om naar beelden/representaties/verleden te kijken

A
  • Rol in History/Memory Wars
  • Het traumatische verleden
  • Geheugenkunst
42
Q

Assmann

A

Herinneren heeft te maken met representaties en hun verdere betekenis, maar herinneren is ook het resultaat van een sociale en culturele activiteit

43
Q

Halbwachs

A

Collectieve herinnering: herinneren is een sociale activiteit

44
Q

Zerubavel

A

We herinneren het verleden via mnemonic communities op een gestructuraliseerde wijze. Dit is een herinneringsgemeenschap, waarbij herinneren dus vasta patronen volgt, met een belangrijke rol voor de opvoeding daarin.

45
Q

Waarom opkomst van herinnerin in de jaren ‘70/80

A
  • Modernisering/nostalgie
  • WO II
  • Opkomst Sociale geschiedenis en oral history
  • Opkomst Cultuurgeschiedenis en identiteit
  • Reflectie op geschiedwetenschap
  • Stille dood en opleving nationalisme
  • Opmars van erfgoed en erfgoedtoerisme
46
Q

Nora

A

Schreef ‘Les lieux de Memoire’ wat stelt dat onze wereld gestut is op herdenkingsplekken, fysiek en verbeeld.

Eerst zou men in authentieke herinneringsgemeenschappen hebben geleefd, de milieux de memoire, in een kleine groep. Die zijn uiteen gevallen en daarin kwam de natiestaat op met het opleggen van lieux de memoire, die nu aan het uiteenvallen zijn. De levende herinnering maakt dus plaats voor culturele herinnering.

Kritiek is dat we naar een knoop van herinnering moeten.

47
Q

Grafmonumenten

A

Medium voor cultural memory: langere temporele kracht dan communicatieve herinnering. Rondom WO I worden die steeds meer gedemocratiseerd. Na WO II worden die nationale praktijken verder doorgezet met ook alternatieven voor de militaire politiek.

In Duitsland is er de Vergangenheitsbewältigung die probeert om te gaan met denazificering en Duitse zelf beeld van VIR (victimization, ignorance, resistance) naar erkenning van het daderschap.

In Rusland is herinnering bijna afwezig, waardoor een steen in een gulag ook al een grafmonument kan zijn.

In Spanje de Amnestiewet in 1977 met verbod op herdenking van Spaanse burgeroorlog, maar in 2007 een wet op historische herinnering daarvoor.

48
Q

Rothberg

A

Multidirectional memory: herinneren is niet eenzijdig, het heeft geen competitie en geen zero-sum game, maar wel het gelijktijdig oproepen van herinneringen.

49
Q

Postmemory

A

geschiedenis, herinnering en reflectie van latere generaties

50
Q

Prosthetic memory

A

geen authentieke herinnering, maar doet dat wel erg intiem na met het aspect van commodificering en gemedieerd via een funtionele prosthetic (2004)

51
Q

Herinnering & Trauma

A

Mitserlich: rouw (en waarom niet)
LaCapra: working trough//acting out

52
Q

Subjectiviteit

A

De voorstelling van een individu dat bewust is van zijn of haar individualiteit en die bovendien zelfstandig handelt

53
Q

Burckhardt

A

Tijdens de Italiaanse Renaissance komt de mens voor het eerst als individu op. Dit staat in contast met de Middeleeuwen, waar de mens altijd in groepsverband was.

Kritiek:
- Al vanaf de 11e eeuw een zelfontdekking
- De relaties tussen individuen en collectieven worden niet minder belangrijk, maar collectieven spelen een bepalende rol in het vormen van individuele identiteiten
- Vergelijkbare ontwikkelingen ook in andere landen
- Auteurs zoals Nietzsche geloven niet in de zelf als integrale eenheid, maar eerder als fictie of metafoor

54
Q

Burckhardt als inspiratiebron

A

‘30: Kapitalistische transformatie - Alfred von Martin
‘60/70: Individuen meer op eigen handelen beoordeeld in steden - Robert Elias
Wetten en rituelen van de Klassieke en Joods-Christelijke tradities - Louis Dumont tot Larry Siedentop
‘70: Het ineenstorten van traditionele coörporatieve groepen - Marvin Becker

55
Q

Constructivisme

A

de realiteit wordt door talige representaties gevormd

56
Q

Greenblatt

A

Wordt professor in tijd dat er veel sociale oproer is, hij neemt iets over van de spirit van die tijd.

Hoort bij de New Critical History: kritisch tov traditionele tekstkritiek en lezen teksten als culturele artefacten die aan de context waarin ze geschreven waren verbonden worden

‘Renaissance Self-Fashioning’: in de 16e eeuw in Engeland is er een groeiend bewustzijn van de maakbaarheid van de menselijke identiteit, maar externe omstandigheden blijven hier beperkingen op stellen

57
Q

Deserving-self

A

Gaat om een specifiek regime hoe mensen vormgeven aan zelfbeelden. In de Vroegmoderne tijd is dat vooral zichtbaar in petities.

Patronago: is in de VMT erg belangrijk omdat vorsten hun macht kunnen uitbreiden, door privileges te geven worden mensen gebonden

Maar tegelijkertijd ook principe van quid pro quo: de koning moet ook belonen, de manier waarop is een contstante discussie over. Uiteindelijk komt er een model waarbij de koning de individuele onderdanen moet beoordelen op zijn kwaliteiten

De aard/persoon wordt gevat in: familie, natuurlijke omstandigheden, occupatie (sociale groep) en geboorte of woonplaats.

Die kwaliteiten worden gereflecteert in: deugden, gebruiken, complexio, levensstijl en deugden/eer van je familie

57
Q

Onderzoek naar een zelf-regime

A

Dan moet je gaan kijken naar:
- Kennisvelden die bepalen hoe een groep denkt over de mens
- Betekenissen/inzichten die verband houden met de publieke zelf
- Technologieën en technieken die dit in stand houden
- Complex van instituten, praktijken en assemblages waarin de zelf wordt gefabriceerd.

58
Q

Auerbach & Castonovo

A

‘13 Propositions about Propaganda’
1: Propaganda is niet inherent slecht
2: Propaganda moet verspreid zijn voor werking
3: De relatie tussen propaganda en informatie is fluïde
4: Bepaalde aspecten van propaganda moeten apart onderzocht worden
5: Je kan propaganda niet in isolement zonder context bekijken
6: Propaganda moet je onderzoeken vanuit verschillende media
7: Propaganda’s werking is niet absoluut
8: De inhoud van propaganda staat niet los van het medium
9: Propaganda is niet perse een top-down proces
10: Werking van propaganda kan ongecontroleerd zijn
11: Propaganda draait om meer dan alleen negatieve emoties
12: Propaganda hoort bij democratische samenlevingen
13: Studie van propaganda blijft relevant in de toekomst

59
Q

Miladenova

A

‘The Imagined Gypsy’

Eurocentrische cultuur//de ander. De laagste ander is de Gypsy. Europese semiosfeer draait om het wit zijn, waar een aantal waarden bij horen als vorm van cultureel kapitaal.

Die betekenis hangt ook af van wat er als het andere uitsterte wordt gedefineerd, het niet wit zijn.

Bijvoorbeeld in de persoon van Maria: kwaliteit van spirtueel en lichamelijk verbonden in haar, maar gypsy moeders zouden hun lichaam aantrekking geven om spirituele corruptheid te verbergen.

De dubbelzinnigheid wordt gepoogd verborgen te houden om eigen doelen na te streven, bijv. in hiërarchische relaties, maar de spiegel heeft dus eigenlijk twee dezelfde kanten

60
Q

Hall

A

‘Representation: Cultural representations and signifying’
Types zijn nodig om de wereld te categoriseren, ze zijn simpel en worden breed herkent. bij een stereotype ga je dat simplificeren, split en excluseer je én gebeurt vaak met een machtsverschil

zo macht ook in een bredere sociale/culturele vorm, zoals Saïd en Oriëntalisme: een discours representeert raciale kennis over Oriënt

Bij Gramsci is dat hegemonie (= een vorm van macht gebaseerd op leiderschap door een groep, die breed gedragen wordt door de samenleving), altijd met klasse verschil (bij Foucault niet)

het maken van stereotypes leren we als we opgroeien door het verschil tussen goed en kwaad, waar we onszelf en de ander aan linken

61
Q

Wippermann

A

‘The Longue Dureé of Antiziganism as Mentality & Ideology’
Term problematisch omdat Duits en er niet zoiets als ‘ziganism’ => meerdere vormen
Politiek: vaak als zondebok
Religieus: als kinderen van de duivel
Sociaal: opdat de Roma vrijwillig ronddwalen

62
Q

semasiologisch

A

vertrekt vanuit bestaande term en onderzoekt de manier waarop die door de tijd van betekenis veranderd

63
Q

onomasiologisch

A

vertrekt vanuit een betekenis en zoeken nadien welke betekenaren daar door de tijd zijn gebruikt

64
Q

Rothberg

A

‘Between memory & memory’
Kritiek op lieux de memoire van Nora
- polarisatie van geschiedenis en herinnering
- weinig aandacht voor bijv. imperiale geschiedenis => Gallocentrisme
=> Noeuds de memoire: geknoopte kruispunten van geschiedenis en herinnering, gaan dus voorbij de natiestaat, niet heterogeen en collectief van sociale herinnering

LaCapra: Nora’s concept zorgt voor neutralisatie van trauma die vaak van groot belang in de moderne wereld; dominantie van trauma drukt andere herinneringen onderzoeken weg

65
Q

Zerubavel

A

‘Collective Memory and the Social Shape of the Past’
Herinnering is niet objectief, maar ook niet volledig subjectief. het is niet persoonlijk, want een gedeelde identiteit aan een collectieve herinnering, zowel wat als wanneer (= mnemonic synchronisatie)
Structuralistische kijk => historische narratieven
1: Progressie: naar rijk en geciviliseerd
2: Afname: nostalgie stijgt
3: Zigzag: geen uniforme richting van lijn
4: Ladder: opeenvolgende episodes
5: Boom: evolutionaire narratieven, multilineair

Rol van density, unmarked zones als interval, waarna historische focussing plaatsvind

Legato: progressie tijd als gradueel en continu
Staccato: progressie tijd als abrupte stappen

66
Q

Pieters & Rogiest

A

Greenblatt grote invloed gehad op Nederlandse literatuurwetenschappers, maar geen wel/niet-redenering

Verschil in definitie: louter zelfrepresentatie, bewuste image-building of bijgevolg van een grotere vraag

Dubbele ontstaanscontext: Italiaanse humanisten of structuralistische subjectiveringstheorie (Foucault)

1e keer self-fashioning is het actieve zelfvorming binnen acceptabele grenzen, vaak een morele nadruk, later een focus op politiek.

Het menselijke subjectiviteitsgevoel hangt samen het ideologisch systeem. Foucault meer gouvermenteel = neologisme, crux internalisering, daarvoor is een innerlijk nodig en vice versa