Neuro 5: somatomotor control en sensorisch systeem Flashcards

1
Q

Spierspoeltje

A

reksensor in de spier; reguleert de lengte van de spieren
- Actie: externe factoren zorgen voor langere spier –> spierspoeltje strekt en activeert perifeer neuron –> 2e motor neuron wordt geactiveerd –> spiervezels verkorten weer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Alfa/gamma motor neuronen

A
  • Twee typen 2e motor neuronen
    o Alfa: neuronen innerveert de grote spiervezels
    o gamma: neuronen innerveert smalle spiervezels
  • Spiervezels verkorten: verkorten gamma motor neuron –> sensor stretchen
  • Je kan ook de alfa en gamma motor neuronen tegelijkertijd activeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Alfa/bèta coactivatie

A

Als de alfa motor neuronen uitstaan relaxeert de spier en wordt het langer. De spierspoeltjes worden ook langer, maar dan gaan ze kapot. Daarom moeten zowel de alfa en gamma spierspoeltjes actief als je de spier langer wil maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Myotatische reflex

A
  • Lengte en spanning van spieren constant houden
  • In de spier wordt het spierspoeltje uitgerekt, via sensorische vezels gaat het signaal naar het ruggenmerg, daar vindt een synaps plaats op een motorneuronen en via het motor axon wordt de uitgerekte spier weer op spanning gebracht.
  • Dit wordt getest voor onderzoek: Kniepees reflex –> of het flex circuit in orde is en of het iets kapot is
    o Je weet niet wat er kapot is, maar slechts dat er iet kapot is
    o Vezelbaan, afferent, efferent kun je wel testen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sherrington’s law

A
  • Als een extensor verlengt, dan verkort de flexor (bicep curl)
  • Stel: je houdt een emmer vast en er komt constant meer water in. Dan moeten je spieren steeds spanning leveren om de emmer vast te kunnen houden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Omgekeerde myotatische reflex

A
  • Rek sensor in de pees: voorkomt dat er teveel spier kracht is
  • Omgekeerde myotatische reflex: motor neuron wordt juist uitgezet (inhiberend) –> spiervezel relaxeert
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Nociceptor

A
  • Nociceptor: reflex over meerdere onderdelen van het lichaam
    o Een ‘damage’ sensor en niet een ‘pijn’ sensor
  • Stel: reflex van je hand om zo snel mogelijk uit het vuur halen. Lichaamsdelen moeten in het geheel naar achteren gaan bewegen
  • Pijn informatie: doorgeven in meerdere delen van het ruggenmerg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sensorische reactie (tast)

A
  1. Stimulus in het perifere zenuwstelsel
  2. Sensor receptor –> signaal transductie: membraanpotentiaal of energie omzetten naar het actiepotentiaal
  3. 1e relay neuron: pseudo-unipolar neuron in het perifeer ganglion
  4. 2e relay neuron: doorgeven van actiepotentiaal en lokale bewerking
    a. Sensation: reflex reactie in het centrale zenuwstelsel
  5. 3e relay neuron
  6. Corticaal neuron
    a. Perceptie: bewuste gewaarwording
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Relay neuron

A

interneuron die aan beide einden verbonden zijn met andere sensorische of motorische zenuwcellen voor informatieoverdracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sensor receptor

A
  • Gespecialiseerde epitheel cellen of uiteinde van een neuron
  • Gevoelig voor een type energie: rek, druk, warmte
  • Identieke receptoren kunnen een verschillende thresholds hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Receptieve veld

A
  • Oppervlakte van de huid waarin een prikkel wordt doorgegeven
  • Hoe groter het oppervlakte, hoe moeilijker het is om een prikkel op te merken, dus hoe minder fijn de tastzin en dus de sensibiliteit is
  • Verschillende vormen:
    o Convergent: 1 neuron komen tot meerdere neuronen
    o Divergent: meerdere neuron komen tot 1 neuron
    o Laterale inhibitie: remmende werking op een neuron (in PNS en exciterend in CNS)
    o Oriëntatie en bewegingsrichting gevoelig
  • Receptor gekarakteriseerd door:
    o Type stimulus
    o Grootte
    o Snelheid van adaptatie
     Tonisch: reageert zolang de stimulus aanwezig is
     fasisch: verandering van de stimulus
  • Hoe verder je naar het receptief veld van de neuron gaat, hoe complexer het wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Law of specific nerve energies

A
  • Het centraal zenuwstelsel krijgt actiepotentialen binnen, maar weet niet vanuit wat voor soort receptor het komt
  • Labeled line: daarom maakt het uit waar het draadje eindigt in het CNS (dus de plaats maakt uit) en dat geeft specifieke informatie
    o Axonen hebben verschillende klasse (diktes en myelinisatie) om het ook specifiek te maken (dunne axon specificeert jeuk en pijn/ traagste zijn pijnreceptoren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Neurale codering

A
  • Kwaliteit informatie: soort gevoel
  • Kwantitatieve informatie: intensiteit
    o Verschillende thresholds
    o Verschillende duur en kracht hebben een specifieke frequentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Somatotopische regeling

A
  • Een deel van het lichaam correspondeert met een specifiek punt van de cortex
  • Motorische en sensorische gebied
  • De grootte van gebied cortex representeert de complexiteit van het lichaamsdeel
    o Hand is moeilijker te besturen dan voet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Somatosensorische (tast) systeem

A
  • Het verwerken van temperatuur, druk, gevoel in je lichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Exteroceptie

A

o Huid receptor
o Dermis en epidermis

17
Q

Gnostisch systeem

A

aanraken (fijn), vibratie en lichaamspositie (somatosensorische systeem)

18
Q
  • Vitale systeem
A

aanraken (grof= het vermogen dát je weet dat je aangeraakt wordt), pijn en temperatuur (somatosensorische systeem)

19
Q
  • 1e motor neuron zijn altijd … en soms …
A

contralateraal (tegenover), ipsilateraal (dezelfde zijde)

20
Q

2e motor neuron zijn altijd …

A

ipsilateraal

21
Q

Proprioceptie

A

o Motor systeem receptor
o Spieren, pezen en gewrichten

22
Q

Enteroceptie (interoceptie)

A

o Receptor behalve motor systeem en huid
o Autonoom systeem
o Ingewanden