Neuro 3: membraan- en actiepotentiaal Flashcards
1
Q
Rust membraan potentiaal
A
- Binnenkant van neuron is negatief geladen ten opzichte van buiten
- Factoren van een negatief geladen neuron:
- Cytosol en extracellulaire vloeistof: bevatten zouten
o K+, Na+ en Cl- nodig (K+ belangrijk) - Fosfolipide celmembraan: imperiabel voor water en zouten
- Ion kanalen
o Selectief en passief
o Non-gated (constant open) of gated (trigger nodig) - Ion pompen
o Na+/K+-ATPase: actief transport (veel ATP nodig)
3 Na+ uit en 2 K+ in
2
Q
Elektrische stroom berekenen
A
- Lading wordt meegedragen door ionen
- De wet van ohm: I = V (voltage) / R (de weerstand)
- Kanalen hebben een bepaalde weerstand
- Weerstand wordt vaak aangegeven in g = 1/R (conductantie)
- Dus nieuwe wet is I = g x V
o R wordt beïnvloed door specifieke constante van kanaal
o En de hoeveelheid kanalen
3
Q
Actie potentiaal
A
- Informatie in het zenuwstelsel door de ongemyeliniseerde axonen heen
- Een hyperpolarisatie response gaat proportioneel dalen met de stimulus. Een depolarisatie response maakt pas een volledige grafiek wanneer de stimulus even/hoger is als de vuurdrempel
- Sterkte-tijd verhouding: hoe minder tijd er is, hoe groter de sterkte moet zijn
4
Q
Wat zijn de factoren van een evenwichtspotentiaal? Welk mechanisme speelt hierbij?
A
- Evenwicht: Drijvende kracht van concentratie verschil en drijvende kracht van voltage verschil even groot
- Twee factoren spelen een rol bij ion transport
o Concentratie gradiënt
o Elektrische veld: Ohmse wet - Stappenplan:
- K+ stroomt naar buiten
- Concentratie buiten cel wordt hoger, en binnen wordt lager
- Hierdoor ontstaan elektrische ladingsverschillen
- Positief verlaat de cel —> hierdoor wordt binnen de cel negatief geladen
- Tot -80mV: de kalium concentratie is dan even groot in zowel binnen als buiten
- Dit is de rust situatie: Ik = 0
- Elektrische lading en concentratie gradiënt zijn even groot –> stroom heft elkaar op
- Drijvende kracht: verschil tussen membraanpotentiaal en evenwichtspotentiaal
5
Q
Kalium concentratie
A
- Hypokalinmie: te lage kalium concentratie —> hyperpolarisatie
- Hyperkalinmie: te hoge kalium concentratie —> depolarisatie
- Gliacellen kunnen kalium opnemen bij een te hoog gehalte en ergens anders weer exciteren
- Daarnaast werken hormonen ook mee aan het kalium gehalte
6
Q
Refractie periode
A
- Korte periode van inexciteerbaarheid, want ze moeten nog herstellen
- Hierdoor kan de actie potentiaal maar naar één kant
- Vergelijkbaar met de wave
- Absolute refractie: Na+ kanalen inactief
- Relatieve refractie: meer K+ opwekking –> undershoot –> meer stimulatie nodig
7
Q
Ziekte van ion kanalen
A
- Myotinia congenita: mutatie van chloride kanaal
- Spierstijfheid en kramp
- Spontane activatie van potentialen
- Conductantie (g) van chloride kanalen lager door minder kanalen
o Membraan potentiaal iets minder negatief
o Hierdoor iets makkelijker om potentiaal te creëren
o Ook membraan potentiaal wordt afhankelijker van kalium
o Spontane actie potentiaal –> spiercontractie
8
Q
Voltage clamp techniek
A
- Verandering van g te meten door actie potentiaal te meten
- Vierde segment van een Na+ -kanaal is een voltage meter door positieve geladen aminozuren
- Door verandering van het elektrisch veld —> verandert van configuratie waardoor poort open gaat bij impuls –> dit leidt tot actiepotentiaal
9
Q
Patch-clamp
A
voltage clamp techniek om de stroom te meten tussen individuele kanalen
10
Q
Dysfunctie van voltage-gated natrium kanaal
A
- Oorzaken: genetisch defect of toxines
- Te lang open –> epilepsie
- Geblokkeerd –> onbewust