MO hoorcollege 4 Flashcards

1
Q

Het complex dynamisch systeem in z’n algemeen:

A

interactie van factoren (constraints) bepaalt de gedragstoestand van het systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

factoren =

A

betreft verschillende kenmerken van de beweger/ het bewegingsapparaat: neurale, biomedische en psychologische constraints

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gedragstoestand=

A

in het geval van bewegen: de bewegingsuitvoering/ het coordinatiepatroon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

systeem =

A

betreft het systeem de beweger/ zijn bewegingsapparaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kenmerken dynamisch systeem:

A

● Open systeem: er vindt interactie plaats met de omgeving
● Interactie van veel factoren zorgt voor niet-lineair gedrag
○ Optreden van (fase)transities door kritische fluctuaties
● Gedragstoestand komt door zelforganisatie tot stand
○ Stabiele (attractoren) en niet-stabiele gedragstoestanden
○ Niet stabiele gedragstoestanden worden gekenmerkt door variabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de ontwikkelingsopvattingen?

A
  1. oorzaken: factoren die verantwoordelijk zijn voor verandering
  2. regulatie: hoe zorgen de oorzaken voor verandering
  3. aard: kenmerken van het proces (formalistisch/random, (dis)continue)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de ideeën van Bernstein over bewegingssturing? Noem 4 dingen

A

Nativistisch gaat uit van top-down sturing, denkt 1 kant op. Er is iets in die hersenen, er ligt een plan dat moet alleen maar rijpen en dan komt er gedrag.
Bernstein zegt dat er meer patroon is in gedrag dan alleen eeg-gedrag. Hoe kan alles wat daar zit maar 1 kant op sturen.

Bernstein zegt ook dat er een vrijheidsgradenprobleem is, en 1 manier van aansturing kan een bepaald effect hebben, het kan gewoon niet dat het bewegen maar 1 kant op werkt want anders zouden we niet kunnen bewegen zoals we bewegen.

Het bewegen ontstaat op een moment in een bepaalde context met een bepaalde taak. Lopen ontstaat op het moment zelf op basis van alle constraints die er zijn, wij zijn niet voorgeprogrammeerd om te lopen. En vanwege deze specifieke leefomgeving zijn wij in staat om te gaan leren lopen (motorische mijlpaal). Op de maan bijvoorbeeld zouden deze motorische mijlpalen er heel anders uitzien.

Bernstein zegt dat gedrag op het moment zelf ontstaat vanwege interactie van alle constraints, het wordt op dat moment gevormd, het kan niet zijn dat beweging alleen maar top-down geprogrammeerd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Motorisch leren en ontwikkeling, welke verschillende benaderingen zijn?

A

Verschillende benaderingen gezien met:
● Ontwikkeling van representaties in het brein
○ Top-down sturing
● Determinanten van ontwikkeling
○ 1 oorzaak, bv nativisme (genenpakket) of empirisme (oefening)
○ Noodzakelijke oorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zelforganisatie en de verschillende van de benaderigen tegen over elkaar

A

Het plaatje van de mime geeft weer hoe de bovenstaande benaderingen denken over ontwikkeling. De dynamische systeemtheorie staat hier tegenover, want deze theorie gaat namelijk uit van zelforganisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat houdt zelforganisatie in?

A

Zelforganisatie → De eigenschappen van de componenten of samenstellende elementen definiëren de organisatiestructuur.
Makkelijker gezegd komt het erop neer dat de eigenschappen van heel veel factoren uiteindelijk het gedrag van het systeem bepalen.
Bij zelforganisatie wordt er gebruik gemaakt van bottom-up sturing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is non-essentialisme?

A

Non-essentialisme: Motorische ontwikkeling is niet alleen het product is van het centraal zenuwstelsel, maar ook van eigenschappen van het bewegingsapparaat, omgevingseigenschappen en taakvereisten (multicausale ontwikkeling). Het houdt in dat er geen enkele factor een logische prioriteit heeft, schrijf ontwikkeling voor of genereert ontwikkeling.
bottom-up sturing
niet 1 noodzakelijke oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verklaring van McGraw over verdwijnen van stalreactie is ?

A

● Verklaring McGraw: rijping van het zenuwstelsel → de corticale inhibitie hypothese

  1. Subcorticale sturing stapreacties
  2. Subcorticale inhibitie door corticale gebieden
  3. Corticale sturing vrijwillig stappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verklaring vanuit nativisme voor verdwijnen van stapreactie is?

A

○ Ontwikkeling van het zenuwstelsel, zelfde als McGraw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verklaring vanuit DST over stap reactie is?

A

○ De parameter kan veranderen waardoor je in een ander dal terecht kan komen
■ Dit komt bijvoorbeeld door krachtverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verklaring van DST van Thelen over stapreactie:

A

● Verklaring vanuit dynamische systeembenadering
○ Thelen: verdwijnen stapreactie (± 2 maanden) door samenspel factoren (multicausaal)
■ Stapreactie
● Trapbeweging
● Invloed gewrichten en water

■ Dus stapreactie verdwijnt door asynchrone groei beenmassa en spierkracht
● Spontane motoriek is er wel, dus trappelen/lopen kan nog wel. Als je de baby in een bak met water hangt laat hij de reactie wel weer zien. Hang je gewichtjes aan zijn/haar benen dan laat hij het niet meer zien.
● Benen worden tijdens het verdwijnen van de stapreactie veel vetter
○ Thelen: een combinatie van alle factoren zorgt ervoor of je wel of niet het reflex ziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is een hidden skill?

A

Een hidden skill is een skill die alleen naar voren komt onder bepaalde omstandigheden. Het is een bepaalde vaardigheid die niet naar boven komen in bepaalde situaties, maar wel weer in andere situaties. Door de verandering van constraints (factoren) kan een hidden skill naar voren komen

17
Q

leg de sta-reactie uit als hidden skill?

A

Stapreactie als ‘hidden skill’ → valt goed te verklaren vanuit dynamische systeemtheorie → binnen de dynamische systeemtheorie is ontwikkeling multi-causaal → als je bepaalde invloed op de taakfactoren, omgevingsfactoren beïnvloedt om bepaalt gedrag te kunnen opwekken komen hidden skills tevoorschijn. Door bijvoorbeeld het balletje van het ene dalletje naar het andere dalletje te rollen.

18
Q

wat is de constraint led approach en de factoren die daar in zitten?

A

dynamische relatie tussen de taak, de beweger en de omgeving.
Newell: constraints gecategoriseerd naar:
● Persoonsfactoren
○ Voorbeeld: houdingscontrole is een rate-limiter (beperkende factor) voor de ontwikkeling van motorische vaardigheden
● Taakfactoren
○ Voorbeelden:
■ Ga je sneller schuiven met de billen als je een gladde vloer hebt
■ Of je wel of niet een luier aantrekt bij kinderen, wordt het looppatroon beïnvloedt
■ Taakfactoren beïnvloeden dus de ontwikkeling van het kind
○ Het manipuleren van taakfactoren:
■ Iets aantrekkelijks om naar te kijken in de box leggen, dan lok je bepaald gedrag uit, om meer op de buik te gaan liggen en nekspieren aan te gaan spannen
● Omgevingsfactoren

zorgen samen voor de ontwikkelingsotestand van het kind

19
Q

wat is een landschapsmetafoor?

A

leren ten gevolgen van tijd/oefening. ontwikkeling ten gevolgen van oefening en rijping
et landschap visualiseert:
● Elke lijn is de resultante van de interactie van diverse constraints en vormt de intrinsieke dynamica van het systeem op een bepaald moment → visualisatie van alle mogelijke gedrasgtoestanden.
● Door oefening verandert de vorm van het landschap en daarmee de mogelijke gedragstoestanden.
○ Oefening is hier fout!! → Het moet zijn: In de tijd verandert de vorm van het landschap en daarmee de mogelijk gedragstoestanden

20
Q

hoe wordt ontwikkeling gezien in dynamische termen?

A
  • Ontwikkeling kan worden gezien in dynamische termen als een aantal staten van stabiliteit, instabiliteit, fase verandering in het attractor landschap, reflecteren van de mogelijkheid dat een patroon zal vormen onder specifieke factoren.
    De probability is het hoogst in een dal.
21
Q

Wanneer heeft een interventie zin/is effectief? in het landschap

A
  • Als het systeem al wat onstabieler is

- En als je weet aan te grijpen op de controle parameter

22
Q

wat was Helens onderzoeksprogramma? noem 6 punten

A

Doel: het identificeren van ontogenetische controle parameters

  1. Identificeer ordeparamters (bijv. relatieve fase)
  2. Karakteriseer attractortoestanden (voorkeurstoestanden) ordeparameter
  3. Beschrijf dynamische traject van ordeparameter over leeftijd
    a. Ontwikkelingsverloop van het individu
  4. Identificeer faseovergangen tussen attractortoestanden
    a. Instabiliteit, vergrote fluctuaties na verstoring (bijv. snelheid)
  5. Gebruik instabiliteit tijdens faseovergangen om potentiële controleparameter(s) te identificeren
    a. Correlaties (bijv. buigen/strekking tendens)
  6. Manipuleer veronderstelde controleparameter om experimentele faseovergang te bewerkstelligen (bijv. training)
23
Q

Hoe kom je er nou achter wat controle parameters zijn?

A

Op het moment dat een gedrag instabiel is, een instabiel patroon, dat is ook het moment dat er iets gebeurd met de controleparameter, dan zie je variabiliteit in de bewegingsuitvoering en kan je er eigenlijk vanuit gaan dat die variabiliteit gepaard gaat met een verandering in de controleparameter.
Als de correlatie hoog is, heb je de controleparameter gevonden
Gebruik instabiliteit tijdens faseovergangen om potentiële controleparameter(s) te identificeren.

24
Q

waar hangt het van af of een ontwikkeling(dis)continue is?

A

meetfrequentie en (meet)niveau

25
Q

wat zijn de niveaus van verandering?

A

ordeparameter meestal kwaliteit: wat wordt laten zien?
onderliggend kwantiteit: welke waarde hebben de parameters?
continu/discontinu: afhankelijk van het niveau waarop je kijkt

26
Q

Hoe ontdekken baby’s nieuw bewegingsgedrag, hoe vinden ze oplossingen bij nieuwe taakvereisten?

A

Door middel van:
● Exploratie → eerst kijken wat de mogelijkheden van je systeem zijn, waar heb ik mee te maken?
○ ‘Reizen’ door huidg attractorlandschap om nieuwe attractoren te vinden
■ Mogelijk door relatief instabiele attractoren, uitbuiten van de variabiliteit in bewegingsgedrag
○ Generen van gedrag dat een diversiteit aan perceptueel-motorische ervaringen biedt
○ Veel verschillende taken uitvoeren
○ Kinderen leren door consequenties van gedrag
○ Zie je erg veel bij differentieel leren
● Selectie
○ Gedragingen consolideren die het kind succesvol laat functioneren in zijn of haar omgeving
○ Motivatie voor de taak als drijvende kracht voor verandering

27
Q

wat is de volgorde bij expolraite en selectie bij nieuw bewegingsgedrag bij babies?

A

leren ontdekken van het systeem - selecteren - steeds minder variabiliteit - op zoek naar interessante sensomotorische ervaringen - wat ze iets brengt: geconsolideerd

28
Q

wat zeggen ze over brein en gedrag?

A

Brein stuurt gedrag en gedrag beïnvloedt het brein.

29
Q

waarvan was Edelman?

A

theorie van neurale groep selectie (TNGS) q

wederzijdse beïnvloeding, exploratie en selectie

30
Q

wat houdt de theorie van neurale groep selectie (TNGS) in?

A

● Eigenschappen hersenen
○ Er is een wederkerige relatie tussen brein en beweging
○ Individuele neurale diversiteit
■ Hersen zien er bij iedereen net even anders uit
○ Re-entry: overlappende patronen van verbinden tussen cellen en groepen. Maakt integratie van (sensorische en motorische) informatie mogelijk
● Neurale groep selectie indien het gedrag waarde heeft
○ Synaptische versterking van synchroon geactiveerde cellen en groepen (sensorisch en motorisch)
○ Selectie van functionele groepen neuronen versus eliminatie niet-gebruikte neuronen (proces van zelforganisatie, als resultaat van exploratie en selectie)

31
Q

Waarom staat TNGS in lijn met de opvattingen van de dynamische systeembenadering (DSB)?

A

De zelforganisatie van TNGS sluit heel goed aan op DSB, omdat er selectie van functionele groepen neuronen plaatsvindt en dit is een vorm van zelforgansiatie. De hersenen veranderen volgens beide theorieën dus op basis van zelforganisatie en er is geen hogere instantie die hiervoor zorgt.

32
Q

Waarom staat TNGS in lijn met de opvattingen van de ecologische psychologie?

A

TNGS sluit aan bij de ecologische pscyholgie vanwege het principe re-entry. Volgens re-entry zijn er connecties mogelijk tussen cellen en groepen en kan er integratie van zowel sensorische als motorische informatie plaatsvinden. Er is dus een koppeling tussen perceptie en actie, er worden neuronen aangemaakt die samen functioneel en actief zijn.

33
Q

Waarom is er een groot verschil in de plasticiteit van de hersenen tussen kinderen en volwassenen?

A

Bij volwassenen heeft de exploratie en selectie al plaatsgevonden, bepaalde groepen zijn versterkt en sommige al geëlimineerd, het landschap ligt eigenlijk al vast
Bij kinderen heeft echter minder selectie plaatsgevonden en omdat er nog veel diversiteit, en het landschap is nog niet zo gedefinieerd of geavanceerd.