college 4 Flashcards

1
Q

wat is het behaviorisme?

A

Puur operationele benadering:

  • Bestuderen van wetmatigheddn tussen stimuli en oberserveerbaar gedrag, geen orrdeel over intere processen
  • Fysieke omgeving (stimuli)  gedrag (respons)
  • Relatie tussen input en output
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is de klassieke conditionering?

A
  • Een reeeds in het gedragsrepertoire voorkomende respons ® wordt gekoppeld aan een stimulus (S) die de respons aanvankelijk niet oproept
  • Klassieke conditionering kan niet het leren van nieuwe taken en bewegingen verklaren
  • Er worden wel nieuwe associaties gelegd
  • Angst ontstaan zowel via klassieke conditionering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is operanet conditionering?

A
  • Nieuwe gedragingen kunnen worden aangeleerd
  • Leren naar aanleiding van de consequenties van de gedrag  beloning/straf
  • Skinner
  • Geldt voor: baby’s, olympische sporters
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de 4 vormen van operanet conditionering?

A
  • Bekrachtiging = zodat gedrag toeneemt
  • Straf = zodat gedrag afneemt
  • Positief = stimulus toedienen
  • Negatief = stimulus verwijderen
    o Positieve bekrachtiging: toetje geven als je je bord eet leegt
    o Negatieve bekrachtiging: je haalt iets vervelends weg, waardoor het beter gaat
    o Positieve straf: het pak
    o Negatieve straf: je haalt iets fijns weg, zodat je hoopt dat het gedrag weg gaat. Ik zet nu de tv uit als je niet rustig bent
  • Af en toe is belangrijk, want anders kunnen mensen te veel rusten op de bekrachtiging en anders het idee niet doen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is de sociale leertheorie van Bandura?

A
  • Net als bij behaviorisme: leren is afhankelijk van de gevogen van gedrag
  • Verschillen
    o Cognitie is essentieel element van leren: niet responses worden geleerd, maar kennis over responses en hun gevolgen
    o Leren is sociaal gemedieerd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is observationeel leren?

A

kijken hoe anderen iets doen en dit na doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is modelling?

A

leren door middel van observaties van voorbeeldgedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is imiteren?

A

het actief modelleren van een waargenomen gedrag. Waarom? Vanwege bekrachtiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de 4 deelprocessen van observationeel leren?

A
  1. aandacht  aandacht richten op personen met hoge status, hoog vaardigheidsniveau, hetzelfde geslacht
  2. retentie  Opbouwen van een mentale representatie, belang van herhaling
  3. productie  vertalen van mentale representatie naar daadwerkelijke uitvoering (imitatie)
  4. motivatie  motivatie om te imiteren, opbrengsten of gevolgen, de mate waarin waarnemer en model op elkaar lijken (als iemand op mij lijkt, kan ik t ook wel), de frequentie van het modelgedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waarom is observationeel leren effectief voor motorisch leren?

A
  • Modellering beïnvloedt zowel bewegingsvorm (techniek) als bewegingsresultaat positief
    o Effect op bewegingsvorm met name bij volwassen
    o Effect op bewegingsresultaat met name bij kinderen
  • Met name effectief bij seriële taken  verschillende bewegingen achter elkaar uitvoeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat houden spiegelneuronen in?

A
  • Neuronen in de premotorische cortex die vuren als een handeling wordt uitgevoerd, maar ook als een ander die handeling uitvoert
    o Meeste activiteit als waarnemer bewegingservaring met mbt speciefieke taak
    o Zelfde neuronen actief als je kijkt en niet de beweging zelf uitvoert, het heeft een doel of een handeling de bewegingen  premotorische cortex
    o Ook als je naar iemand kijkt die pijn heeft, kan je het meevoelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de praktische implicaties van spiegelneuronen?

A

sterk leereffect, zo frequent mogelijk, nagestreefde doel moet on het modelgedrag herkenbaar zijn, gekozen handelingen moet zo nauw mogelijk aansluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het mastery model?

A

een expert, vol vertrouwen. doet het perfecte voorbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is het coping model?

A

iemand die het gewoon kan en of door het zelfde leerproces ook gaat terwijl jij kijkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is beter mastery of coping?

A

mastery is beter voor de spiegelneuronen, coping beter voor de self efficacy (geloof in het eigen kunnen). Het maakt niet veel uit welke beter is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat houdt ene Movement modeling ins?

A

kijken naar de goede aandachtspunten, deze kan jehighlighten om een voorbeeld te laten zien

17
Q

op welke 3 manieren kan je terugkijken naar jezelf?

A
  • Zelfobservatie  terugkijken
  • Zelfmodelering  beste versie terugkijken
  • Feedforward modeling filmpjes zo bewerkt dat je jezelf zo ziet bewegen dan dat je ooit hebt gedaan, perfect maken
18
Q

wat is de effectiviteit van videofeedback?

A
  • Beperkt onderzoek gedaan naar diversie toepassingen
  • Niet duidelijk waar het effect aan toe is geschreven
  • We weten het niet goed, soms wel soms niet
19
Q

wat zijn mogelijke verklaringen van zelfgestuurde videofeedback?

A
  1. mensen vragen vooral feedback na goede pogingen  hogere ervaren competentie  meer richting intrinsieke motivatie  beter motorisch leerresultaat
  2. zelfsturing = meer autonomie  meer richting intrinsieke motovatie  beter motorisch leerresultaat
  3. zelfsturing  diepere verwerking van feedback  Beter motorisch leerresultaat. Dit is het zelf kiezen van de feedback terug willen zien, heeft het sterkte effect.