college 2 Flashcards

1
Q

wat zijn de kenmerken van een dynamisch systeem? noem er 4

A
  • Open systeem: er vindt interactie plaats met de omgeving
  • Interactie van veel factoren zorgt voor niet-lineair gedrag
    o Optreden van (fase)transities door kritische fluctuaties
     De (fase)transities houdt in dat je bijvoorbeeld een lange tijd geen verandering ziet, ook al wordt er wel veel geoefend, maar dit kan ook opeens dan wel heel veel beter worden, of slechter worden.
    • Voorbeeld (fase)transitie: Een kind kan niet lopen naar een kind kan wel opeens lopen (een plotselinge verandering)
  • Gedragstoestand komt door zelforganisatie tot stand
    o Stabiele (attractoren) en niet-stabiele gedragstoestanden
     Bij stabiele attractoren moeten er wel heel fluctuaties plaatsvinden om een verandering in gedrag te zien. Bij niet-stabiele attractoren hoeft er maar een kleine fluctuatie te gebeuren om een grote verandering te veroorzaken.
  • Niet-stabiele gedragstoestanden worden gekenmerkt door variabiliteit.
    o Als je net begint met tennissen kan je het nog niet goed, en is het een niet-stabiele beweging, elke serve die je doet gaat elke keer anders, en geeft dus variabiliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat houdt de zin in: interactie van factoren (constraints) bepaalt de gedragstoestand van het systeem

A

o Systeem: betreft het systeem de beweger/zijn bewegingsapparaat.
o De gedragstoestand: de bewegingsuitvoering/het coördinatiepatroon
o Factoren (constraints): alles wat invloed heeft.
Dit is het bewegingsapparaat als complex dynamisch systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn Dynamische systeembenadering opvattingen over leren? noem 4 kenmerken

A

Niet-lineaire pedagogiek
- Individuele aanpak, beweger centraal
- Waarderen van variabiliteit in de bewegingsuitvoering
- Uitlokken van exploratie
- ‘Hands-off approach’ (niet heel erg coachen en instructie geven), op die manier kunnen mensen tot hun eigen stabiele attractoren, zelforganisatie
o Manipuleren van de taak zodat er optimaal geleerd en ge-exploreert kan worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is het constraints-led approach

A

Is eigenlijk een simpel praktisch aftreksel van het dynamisch systeem theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke categorieën heb je bij de contrahints-led approach?

A
  • Persoonsfactoren
  • Taakfactoren
  • Omgevingsfactoren
    De bewegingsomgeving valt onder de taakfactoren.
    Interactie tussen alle constraints zorgt voor het coördinatiepatroon.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

self-organization:

A

gedrag komt hier tot stand door. the coordination tendencies that are inherent in many complex systems and are influenced by many constraints that act on the system

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

attractoren

A

bewegingen, stabiel = weinig variabiliteit, instabiel = veel variabiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kritische fluctuaties

A

een fluctuatie in het systeem leidt niet per se tot een verandering/transitie, het leidt tot een andere gedragstoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ordeparameter;

A

geeft de kwaliteit van het gedrag weer of de staat van het systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

controleparameter:

A

datgene wat zorgt voor een omslag in gedrag of staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

degeneracy

A

where many coordinative structures can be recruited to achieve the same of different functional performance outcomes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

meta-stabiliteit:

A

a behavioral state in which no pattern of stable coordination actually exists

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat bepaalt het landschap?

A

de constraints en vormen de intrinsieke eigenschappen van het systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat visualiseert het landschap?

A
  1. door oefening verandert de vorm van het landschap, daarmee mogelijke gedragstoestanden
  2. elke lijn is de resultante van de interactie van diverse constraints en vormt de intrinsieke dynamica van het systeem op een bepaalde moment.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat als je ergens in het landschap bevindt?

A

de plek representeert de gedragstoestand

de kenmerken van de plek representeren de mate van stabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bifurcations

A

learning of a totally new movement pattern

17
Q

shifts

A

learning of movement that is only slightly modified form an existing pattern

18
Q

wat zijn de 2 belangrijke bevindingen van Zanone en Kelso?

A

learners were able to produce symmetrical patterns of the patterns that the were practicing. functional equivalence: the participants perform the newly learned phase relationship in different ways

19
Q

Positieve transfer:

A

je blijft in de attractor maat bij beweegt binnen deze constraints. profijt hebben van eerdere ervaringen

20
Q

Negatieve transfer

A

ik kan mijn intrinsieke dynamica niet gebruiken voor een bepaalde beweging. Je moet naar een andere attractor werken. LAST hebben van eerdere ervaringen

21
Q

neutrale transfer:

A

geen invloed van eerdere ervaringen

22
Q

verticaal transfer dimension

A

oefen op een makkelijke manier, ook kunnen uitvoeren op complexe manier

23
Q

horizontaal transfer dimension

A

verschillende vaardigheden met dezelfde complexiteit maar net anders

24
Q

externe focus:

A

aandacht op het bewegingseffect/uitkomst

25
Q

interne focus:

A

aandacht op het lichaam en de beweging zelf

26
Q

het vrijheidsgradenprobleem

- Bernstein:

A

probleem is dat een overtollig aantal onafhankelijke variabelen (vrijheidsgraden)

27
Q

In de loop van het leerproces (DOF’s)

A
  • Inperken of bevriezen van overtollige vrijheidsgraden (beheersbaarheid ten koste van bewegingsvrijheid)  vormen van een coordinatie structuur
  • Bevrijden van vrijheidsgraden aan het gecontroleerde systeem  steeds losser
  • Ontstaan van taakspecifieke coordinatieve structuren, exploitatie van interne en externe krachten
  • Expertise is compromis bewgeingsvrijheid en controleerbaarheid
28
Q

de 3 leerfasen van Newell:

A
  1. assembling a coordination pattern
  2. gaining control of a coordinative structure
  3. skilled optimization of control