MO hoorcollege 3 Flashcards

1
Q

wat houdt de bergmetafoor in?

A

In de loop van je leven beklim je deze berg, dit wordt ook wel de weg naar skillfulness genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

uit welke 6 stadia bestaat de bergmetafoor?

A
  1. reflexieve periode
  2. pre-adaptieve peridoe
  3. fundamentele motorische patronen periode
  4. context specifieke motorische vaardigheden periode
  5. behendigheidsperiode
  6. schadevergoedingsperiode/compensatieperiode
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat houdt de reflexieve periode in?

A

De eerste 2 weken
Babyreacties, reflexmatige bewegingen die al bij de geboorte aanwezig zijn (bijv. stapreactie). Dit is de basis voor de rest van de motoriek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat houdt de pre-adaptieve periode?

A

Tot het 1e levensjaar

Begint als de eerste willekeurige/vrijwillige motoriek er is (leren reiken, grijpen, zitten, lopen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat houdt de fundamentele motorisch periode in?

A

2 - 7 jaar

Leren van basisvaardigheden (rennen, huppelen, manipulatieve vaardigheden (gooien, vangen etc.))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat houdt de context specifieke motorische vaardigheden periode in?

A

> 7 jaar
Als fundamentele vaardigheden in een bepaalde context worden gecombineerd (lopen over een balk/terwijl je met een bal stuitert)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat houdt de behendigsheidperiode in?

A

> 7 jaar

Doelbewust oefenen en trainen om uiteindelijk skill fondness te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat houdt de Schadevergoedingsperiode/

compensatieperiode in?

A

Leren leven met de beperkingen die de ouderdom met zich meebrengt → je gaat de berg weer af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn babyreacties?

A

reflexen waar je mee wordt geboren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  • Spontane motoriek
A

trappen met je benen, zwaaien met je armen, schudden met je lichaam. Dit allemaal uit het niets (of zo lijkt het) en zonder er ook maar iets mee te bereiken.
○ Ritmisch, spontaan en ‘stereotiep’
○ Verdwijnt als kinderen zelfstandig kunnen lopen (anders mogelijke beperking)
○ Van belang voor motorische ontwikkeling
○ Uitvoeren afhankelijk van taakfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  • Babyreacties/babyreflexen
A

grijpreflexen, stapreactie, zuigreflex
○ Min of meer stabiele ‘reflexachtige’ bewegingen
■ Sommige zijn van belang voor overleven
○ Verschijnen (prenataal - 6 maanden) en verdwijnen (<12 maanden)
○ Intensiteit en kwaliteit babyreacties is een indicatie voor (ab)normale ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe ontwikkelen spontane motoriek en babyreacties naast elkaar?

A

pontane motoriek en babyreacties ontwikkelen parallel, los van elkaar. De babyreacties verdwijnen steeds meer en de spontane motoriek komt steeds meer naar voren.
- Er vindt rijping plaats in de hersenen, maar ook ervaring heeft invloed op de babyreacties. De rijpingsgedachte is wel goed, maar niet het enige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ritmische Spontane motoriek wat houdt het in?

A

● Ritmisch, spontaan en ‘stereotiep’
○ Lijkt helemaal niet random te zijn
● Verdwijnt als kinderen zelfstandig kunnen lopen (anders mogelijk beperking)
○ Als ze blijven bestaan dan is er misschien een handicap
● Van belang voor motorische ontwikkeling
○ Perceptie actie koppelingen
○ Er is ook een leer aspect, operante conditionering. Trappelen van de beentjes
● Uitvoering is afhankelijk van de taak-factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is Houdingscontrole

A

Rate-limiter’ voor ontwikkeling motorische vaardigheden
● Zitten en staan en daar de houding in behouden
● Daarna wordt de locomotie heel snel beter en is het de uitdaging om die houding te behouden tijdens dynamisce taken
● Als er houdingscontrole is kan je weer verder met motorische leren
● Hoofd stabiel houden
● Baby’s kunnen meestal zitten na 8 maanden met een rechte rug
○ Bij 5 maanden kan de baby wel zitten maar met een gebogen rug
○ Dan kan de baby ook ineens een hele hoop nieuws
■ Interactie aangaan met de omgeving → belangrijk voor cognitieve ontwikkeling
● Positie van het lichaamszwaartepunt verandert de hele tijd tijdens het ontwikkelen
○ Hoe lager het zwaartepunt, hoe makkelijker de balans is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn pRechtl 3 klasse van algemene bewegingen?

A
  1. writhing movements
  2. fidgety movements
  3. voluntary movements.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat houdt het onderzoek van audrey van der Meer in?

A

concluse: kinderen kunnen ‘gecontroleerde’ bewegingen maken
functie: leren kennen van het bewegingsapparaat en sturing, perceptie-actiekoppeling, relatie leggen tussen sensorieel en motoriek
Dus: spontane motoriek is belangrijk voor motorische ontwikkeling, een deel is vrijwillige aansturing
welke oorzaak wordt benadrukt door dit resultaat: ervaring en leren; gedrag van baby’s kan al worden beïnvloed door taakeisen (constraint-led)

17
Q

wat houdt het looppatroon van babies in?

A

Alles is gericht op balanceren, door middel van bijvoorbeeld een breed steunvlak of de tenen naar buiten te krommen.

18
Q

Reiken, grijpen en objectmanipulatie , wat is hier belangrijk bij?

A
Houdingscontrole is hierbij een belangrijke factor, bij zitten bijvoorbeeld kan je beter reiken en grijpen. 
begin: grijpen meer circulair
2 maanden: had=ndjes naar elkaar brengen
6 maanden: oppositie duim
10 maanden: pincetgreep (heel precies)
19
Q

wat houdt de ontwikkeling van fundamentele motorische vaardigheden in?

A

● Motorische fasen volgens Wickstrom
○ Binnen een motorische vaardigheid vindt er ook een grote ontwikkeling plaats
■ Bijv. bij rennen, eerst ziet het er minimalistisch uit (beginner) en dit patroon wordt dan steeds volwassener en uit zich misschien uiteindelijk in een sportvorm

20
Q

welke fase zijn er bij de fundamentele motorische vaardigheden?

A
  1. Minimaal bewegingspatroon
    a. Bv rennen → kind kan wel rennen, maar laat karakteristieke zien die kenmerkend zijn voor een beginner.
  2. Volwassen bewegingspatroon
    a. Wordt gekenmerkt door efficiëntie → alles is erop gericht om het doel te behalen
  3. Sportvorm
    a. Bv sprinten → bewegingspatroon is “brought to the next level”
    Interindividuele verschillen zijn vaak het gevolg van verschillende bewegingsstrategieën.
21
Q

Hoe gaat een beweger om met veranderingen? framework Keogh and sudgen

A

De beweger kan heel stabiel zijn of heel veel bewegen
De omgeving kan heel stabiel zijn of juist heel veel veranderen
Alleen ruimtelijk je omgeving afstemmen, of ook nog timen met andere dingen in de omgeving.
Voor het uitvoeren van complexe bewegingen (spatiele-temporele omgeving, of als de beweger moet bewegen) is veel ervaring nodig. Bij kinderen is er natuurlijk over het algemeen minder ervaring dan bij volwassenen, daarbij is het voor hen misschien nog wel extra ingewikkeld omdat er de hele tijd fysieke en cognitieve veranderingen plaatsvinden.

De reactietijd wordt sneller naarmate je ouder wordt en de hoeveelheid informatie die daarbij komt kijken wordt kleiner. Dubbeltaken lukt pas vanaf een jaar of 8-9.

22
Q

werkgeheugen:

A

Werkgeheugen: zeer flexibele, korte termijn opslagsysteem dat informatie kan vasthouden en manipuleren tijdens lopende cognitieve activiteiten ervoor zorgt dat informatie onthouden en gebruikt kan worden tijdens het uitvoeren van een taak

23
Q

waaruit bestaat het werkgeheugen? 4 dingen

A

● Central executive
○ Belangrijk voor het kalibreren van informatiestromen en het aanhalen van een taak
● Phonologische loop (centraal uitvoerend systeem)
○ De phonologische lus wordt gebruikt om informatie vast te houden of te behouden
○ Is al vroeg actief bij kinderen
○ Oudere kinderen gebruiken de lus om namen te onthouden die visueel of verbaal worden gepresenteerd, terwijl jongere kinderen deze lus niet gebruiken voor het onthouden van namen die visueel worden aangeboden.
○ Korte termijngeheugen van auditieve informatie
● Visuospatial sketchpad (secretarieel systeem)
○ Ondersteunend centraal uitvoerend systeem
○ Bevat tijdelijk de verbale of visuele informatie
○ Jonge kinderen gebruiken dit systeem om visuele informatie op te slaan, maar coderen deze informatie niet totdat ze ouder zijn.
○ Korte termijngeheugen van de visuele informatie
● Episodic buffer
○ Integreert visuele en verbale informatie in bepaalde volgorde
○ Coördineert dit met het lange termijn geheugen
○ Zorgt ervoor dat informatie van visuele informatie en verbale informatie geïntegreerd worden

24
Q

wat is de wet van Hick?

A

de tijd die nodig is tussen het verschijnen van de stimulus tot de start van de beweging. meer keuzes = grotere reactietijd. Jonge kinderen hebben relatief veel keuze tijd nodig omdat het werkgeheugen nog niet effectief werkt.

25
Q

hoe zit het met het werkgeheugen en impliciet leren?

A

het werkgeheugen is minder betrokken bij impliciet leren. leeftijdverschillen worden. vaker gezien wanneer expliciet leren wordt beoordeeld, minder bij impliciet. impliciet leren is invariant voor leeftijd.

26
Q

wat is foutloos leren:

A

zodanig constraints in de omgeving plaatsen dat er nauwelijks tot geen fouten worden gemaakt, zorgt voor minimale hypothesetoetsen over bewegingsoplossingen bij de lerende gedurende het leerproces. minimaliseert betrokkenheid van het werkgeheugen.

27
Q

wat is analogie leren?

A

bekende representaties van een concept in een ander domein om een beweging te begrijpen helpen om kinderen zo min mogelijk expliciete beweegregels aan te hoeven leren