college 6 Flashcards

1
Q

wat houdt de schemathoerie in?

A

tijdens motorisch leren ontwikkelen zich 2 schema’s: omroepschema en herkenningsschema. combinatie van open en closed loop sturing. gegeneraliseerde motorische programma’s voor klassen van bewegingen met zelfde invariante kenmerken. belangrijke implicatie: variabel oefenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

schema:

A

je leert geen specifieke beweging maar relaties. leren is het opbouwen en verfijnen van deze schema’s door ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat houdt het oproepschema in?

A

verantwoordelijk voor productie van beweging: GMP en specifieke responsspecifcaties
en met name belangrijk voor kortdurende bewegingen: open lus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

opbouw van het oproepschema

A

relatie tussen bewegingsresultaat, geselecteerde responsspecificaties en begincondities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

regressielijn:

A

relatie tussen verschillende pogingen, geselecteerde parameters en bewegingsuitkomst, hoe meer pogingen hoe betrouwbaarder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe kan je een beginconditie herkennen?

A

verschillende regressielijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoezo is het nieuwheidsprobleem nu opglelost?

A

relaties tussen een bepaald GMP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

herkenningsschema:

A

verantwoordelijk voor de evaluatie van bewegingen. korte bewegingen worden achteraf geëvalueerd en langdurige tijdens de beweging
en bepaalt de sensorische gevolgen: voor de sturing wordt bepaald wat wordt verwacht en op basis van deze info wordt de beweging geëvalueerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

opbouw van herkenningsschemaL

A

bewegingsresultaat
sensorische consquenties
begincondities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoezo is het opslagprobleem nu opgelost?

A

niet ieder spoor/iedere poging wordt opgeslagen, maar een algemene trendlijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat doet variabel oefenen?

A

versterkt relaties tussen parameters, sensorieel, begincondities en het resultaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is een zwak punt van de schematheorie?

A

hoezo kan je op 1 punt betere responsspecificaties hebben, want je leert toch in relaties ? ook hoe wordt het programma in eerste instantie gemaakt en geen uitleg over de ontwikkeling van parameters en het gebruik van sensorische consequenties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

overeenkomsten van Adams en Schmidt:

A

2 interne representaties, controlerend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verschillen Adams en schmidt:

A

open lus vs gesloten

iedere beweging opslaan vs schema’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is een voordeel aan Schmidts schematheorie?

A

meer verschillende bewegingen, betere error-detection en production of novel movements in open skills situations

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

intra-individuele variabiliteit:

A

is functioneel omdat:

  • aanpassen aan omgevingseisen
  • voorkomen van blessurers
  • indicator voor verandering
17
Q

variabiliteit en expertise:

A
  • variabiliteit in bewegingsuitvoering

- stabiliteit in bewegingsresultaat

18
Q

task goal:

A

eisen van de taak veranderen, iets anders voor elkaar krijgen
- gestructuurd en ongestructureerd

19
Q

Gestructureerd:

A

varieren in de relevante parameters, generalisiatie

20
Q

ongestructureerd:

A

geen beweging is hetzelfde, van alles variëren per poging, bewegingsoplossing zoeken die voor jou past

21
Q

execution redundancy:

A

aanmoedigen om door veel verschillende bewegingsmogelijkheden eenzelfde doel te bereiken

22
Q

lokt differentieel leren impliciet leren uit?

A

ja je abstraheert niet echte bewegingsregels

23
Q

in welke situaties is het toevoegen van variabiliteit nadelig?

A
  • use-dependent learning

- coordination pattern stability

24
Q

elaboration and distinctiveness hypothesis:

A

meer betekenis; meer keren

25
Q

forgetting and reconstruction hypothesis:

A

bij iedere beweging moet weer een actieplan geselecteerd worden uit het lanngertermijngeheugen, bij blocked Practice hoeft dit maar 1 keer

26
Q

differentieel leren:

A

landschap exploreren, opzoek naar de beste beweging/oplossing

27
Q

random practice feitjes:

A

meer moeilijk, meer info, groter leereffect, verklaring is van de optimale challenge point